Vóór het proces
Alfred Dreyfus werd geboren in Mulhouse, Elzas, op 9 oktober 1859. Hij was de jongste van negen kinderen van Raphael en Jeannette Dreyfus. Raphael Dreyfus was een welvarende textielfabrikant die zijn familie in 1871 naar Parijs verhuisde na de Frans-Pruisische oorlog toen de Elzas werd ingelijfd bij het Duitse Rijk.
Alfred Dreyfus studeerde in 1880 af aan de Ecole Polytechnique militaire school in Parijs. Na een gespecialiseerde opleiding in de artillerie werd hij in 1885 bevorderd tot luitenant in het Franse leger. In 1889 werd hij bevorderd tot kapitein en in 1893 werd hij de enige jood die in het hoofdkwartier van de generale staf van het Franse leger diende.
Arrestatie en proces
In de herfst van 1894 ontdekten de Franse inlichtingendiensten dat een geheim militair document (bekend als de bordereau) door een Franse officier was gestuurd naar de militair attaché van de Duitse ambassade in Parijs. Dit was een daad van verraad. In die tijd waren er aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk was dat Dreyfus de auteur van het verraderlijke memorandum was. Niettemin, op basis van handschrift analyse en uit anti-Joodse vooroordelen tegen Dreyfus, werd hij gearresteerd op 15 oktober 1894, en voor de krijgsraad gebracht.
Dreyfus had geen hoop op een eerlijk proces. Het ministerie van oorlog legde een dossier van geheime en in sommige gevallen vervalste documenten aan het tribunaal voor, dat de advocaat van Dreyfus niet mocht inzien. Bovendien werden tijdens het geheime proces niet-geverifieerde en valse getuigenissen tegen Dreyfus afgelegd. De rechtbank bevond Dreyfus al snel schuldig aan verraad. Hij werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
Tijdens een openbare plechtigheid op 5 januari 1895 werd Dreyfus oneervol ontslagen en gedegradeerd. Terwijl (volgens de traditie) zijn strepen werden gescheurd en zijn zwaard werd gebroken, hield Dreyfus zijn onschuld vol, uitroepend: “Soldaten, ze vernederen een onschuldig man! Lang leve Frankrijk! Lang leve het leger!” Een menigte die zich bij de plechtigheid had verzameld, opgehitst door de antisemitische pers en de geschriften van Edouard Drumont in La Libre Parole, begeleidde de publieke vernedering met oproepen tegen Dreyfus en de Joden.
Dreyfus werd verbannen naar een strafkolonie op Duivelseiland, onderdeel van een archipel voor de kust van Frans Guyana in Zuid-Amerika.
Bewijs van Onschuld
Terwijl Dreyfus wegkwijnde in gevangenschap, bleef zijn familie het vonnis aanvechten en beweren dat hij onschuldig was. Luitenant-kolonel Georges Picquart, die het nieuwe hoofd van de Franse inlichtingendienst was geworden, was nooit overtuigd van de schuld van Dreyfus. In maart 1896 doken nieuwe bewijzen op die een Franse majoor, Ferdinand Walsin Esterhazy, aanwezen als de Duitse agent die de bordereau had geschreven. Ondanks de inspanningen van Picquart om Esterhazy te onderzoeken, verzetten zijn superieuren zich tegen pogingen om de zaak te heropenen en uiteindelijk werd Piquart overgeplaatst naar Tunesië.
Het bewijs dat Dreyfus in feite onschuldig was bereikte niettemin de Franse senaat, waar senator Auguste-Scheurer-Kestner Dreyfus onschuldig verklaarde en Esterhazy ervan beschuldigde de verrader te zijn. Ondertussen publiceerde de socialistische krant L’Aurore op 13 januari 1898 een open brief van de romanschrijver Emile Zola aan de president van de republiek, Felix Faure. Getiteld “J’accuse!” (“Ik beschuldig”), beschuldigde de brief de regering van antisemitisme, gebrek aan bewijs tegen Dreyfus, gerechtelijke dwalingen, en onwettige gevangenneming van Dreyfus. De romanschrijver Zola werd schuldig bevonden aan het belasteren van het leger en moest naar Engeland vluchten om zijn gevangenisstraf te ontlopen. Hij bleef daar tot hij in 1899 amnestie kreeg.
Het voorpaginanieuws maakte veel indruk in Frankrijk en verdeelde het land in twee kampen. De anti-Dreyfusards, bestaande uit de katholieke kerk, het leger en de rechtervleugel, hielden vast aan het oorspronkelijke vonnis en buitten het antisemitisme uit. Zij vreesden dat een ommekeer zou leiden tot een verzwakking van het militaire establishment. Zij werden tegengewerkt door de Dreyfusards, een alliantie van gematigde Republikeinen, Radicalen en Socialisten. De Dreyfusards protesteerden tegen de onschuld van Alfred Dreyfus. Zij vonden ook dat de zaak een test was geworden voor het vermogen van Frankrijk om de waarheid, rechtvaardigheid en de basiselementen van de Rechten van de Mens te beschermen tegen de krachten van het extreme nationalisme, antisemitisme, en de buitensporige betrokkenheid van de Kerk in staatszaken.
Zaak heropend
In de zomer van 1898 werd de zaak heropend en werden de originele vervalsingen die gebruikt waren om Dreyfus te veroordelen ontdekt. De publieke opinie begon te veranderen in het voordeel van Dreyfus. Het Hooggerechtshof gelastte een nieuw proces. Tijdens het nieuwe proces in augustus en september 1899 achtte de krijgsraad Dreyfus nog steeds schuldig aan verraad maar verminderde zijn straf wegens “verzachtende omstandigheden”. De president van de Republiek, Emile Loubet, verleende Dreyfus gratie.
Op 20 september 1899 werd Dreyfus vrijgelaten, waarbij hij opmerkte: “De regering van de Republiek heeft mij mijn vrijheid teruggegeven. Het is niets voor mij zonder mijn eer.”
Exoneratie
Dreyfus werd pas op 12 juli 1906 officieel vrijgesproken door een militaire commissie. Hij werd weer toegelaten tot het leger met een bevordering tot de rang van majoor. Een week later werd hij tot ridder van het Legioen van Eer geslagen. Ondanks de tol die de jarenlange gevangenschap op Duivelseiland op zijn gezondheid had geëist, keerde hij terug om in het Franse leger te dienen in de Eerste Wereldoorlog en werd aan het eind van de oorlog bevorderd tot luitenant-kolonel.
Dreyfus stierf in Parijs op 12 juli 1935, op 75-jarige leeftijd.
Impact van de Dreyfus-affaire
De Dreyfus-affaire had een diepgaande invloed op de Franse politiek. Het bracht de spanningen aan het licht die in Frankrijk bestonden na de nederlaag in de Frans-Pruisische oorlog van 1871, verdeelde het land tussen links en rechts, weerspiegelde de aanhoudende macht van het antisemitisme in het vaderland van de vrijheid en de revolutie, en stelde het begrip zelf van Frankrijks identiteit als katholieke natie op de proef.
De Dreyfus Affaire zou uiteindelijk bijdragen aan de formele scheiding van Kerk en Staat in Frankrijk in 1905.
Joden in Frankrijk en over de hele wereld waren geschokt dat een grondig geaccultureerde Franse Jood als Alfred Dreyfus, die zijn loyaliteit aan de staat had bewezen en in het leger had gediend, geen eerlijk proces kon krijgen en in plaats daarvan het slachtoffer werd van zo’n heftige anti-Joodse haat. Voor Theodor Herzl leek dit te bewijzen dat assimilatie geen verdediging was tegen antisemitisme, wat hem deed geloven dat zionisme en de oprichting van een Joodse Staat de enige oplossing zou zijn voor het probleem van antisemitisme.