Vroegste carrière
Pissarro arriveerde op tijd om de hedendaagse kunst te zien die werd tentoongesteld op de Universele Expositie van Parijs, waar hij sterk werd aangetrokken door de schilderijen van Camille Corot. In 1856 begon hij met het volgen van privé-lessen aan de École des Beaux-Arts, en in 1861 schreef hij zich in als kopiist aan het Louvre. Hij bezocht ook de Académie Suisse, een “vrij atelier”, waar hij de toekomstige impressionisten Claude Monet, Paul Cézanne en Armand Guillaumin ontmoette. Via Monet ontmoette hij ook Pierre-Auguste Renoir en Alfred Sisley.
In deze eerste jaren in Frankrijk schilderde Pissarro scènes van West-Indië uit zijn hoofd, en hij werd daarbij geholpen door Melbye’s broer Anton. Toen hij voor het eerst werk liet zien op de Parijse Salon van 1859, noemde Pissarro zichzelf “Leerling van A. Melbye”, een titel die hij tot 1866 bleef gebruiken. Hij kreeg ook informeel les van Corot, die hem aanspoorde om naar de natuur te schilderen. De invloed van Corot weerspiegelend, bevatten Pissarro’s vroege schilderijen gewoonlijk een pad of een rivier die in perspectief terugwijkt, evenals figuren – meestal van achteren gezien – die een algemeen gevoel van schaal geven. Zijn vroege werken zijn echter blond en groen van tint, in tegenstelling tot de zilverachtige tint van Corot’s werk.
Tijdens deze periode bracht Pissarro tijd door in landelijke gebieden zoals Montmorency, La Roche-Guyon, en Pontoise, waar hij ruimschoots onderwerpen voor landschapsschilderijen kon vinden. Zo ontstond een levenslang patroon van werken buiten Parijs, terwijl hij ook vaak in de stad verbleef. Rond 1860 begon hij een relatie met Julie Vellay, de dienstmeid van zijn moeder, en in 1863 werd hun eerste kind, Lucien, geboren. (Het echtpaar trouwde in 1871 in Londen; in totaal zouden zij uiteindelijk acht kinderen krijgen.)
Pissarro zette zich in de loop van de jaren 1860 steeds meer af tegen de normen van de École des Beaux-Arts en de Academie, en hij nam af en toe deel aan levendige debatten met jongere kunstenaars als Monet en Renoir in het Café Guérbois. Tien jaar ouder dan deze kunstenaars werd Pissarro gezien als een vaderfiguur, en zijn felle betogen over egalitarisme en de ongelijkheden van het systeem van jury’s en prijzen maakten op iedereen indruk. Hoewel hij zijn werk toonde op de Parijse Salon, erkenden hij en zijn collega’s steeds meer de oneerlijkheid van het Salon-jury-systeem en de nadelen die relatief kleine schilderijen als het hunne hadden op Salon-tentoonstellingen.
Discussies in de kunstwereld werden echter onderbroken door het uitbreken van de Frans-Duitse Oorlog in 1870. Pissarro vertrok naar Londen, waar hij Monet en de handelaar Paul Durand-Ruel ontmoette. Pissarro woonde een tijdlang in Zuid-Londen en schilderde er taferelen, zoals The Crystal Palace, Londen (1871), van de nieuwe voorsteden die er in opkomst waren. Vele jaren later schreef hij: “Monet en ik waren zeer enthousiast over de Londense landschappen. Monet werkte in de parken, terwijl ik, wonend in Lower Norwood, in die tijd een charmante buitenwijk, de effecten van mist, sneeuw en de lente bestudeerde.” Bij zijn terugkeer naar Frankrijk en zijn huis in Louveciennes ontdekte Pissarro dat veel van het werk in zijn atelier door Pruisische soldaten was vernietigd.
In 1872 verhuisde Pissarro terug naar Pontoise, waar hij een kleine kring schilders om zich heen verzamelde, onder wie Guillaumin, en, het belangrijkste, Cézanne, aan wie Pissarro zijn methode van geduldig schilderen naar de natuur demonstreerde. Deze lessen brachten Cézanne ertoe zijn hele benadering van kunst te veranderen. Later, in 1902, zei hij over zijn mentor: “Wat de oude Pissarro betreft, hij was een vader voor mij, een man om te raadplegen en zoiets als de goede God.”