Een dictatuur is een regeringsvorm waarbij één persoon in feite alle macht heeft om een land te besturen. In zeer weinig gevallen is deze macht in handen van een kleine groep mensen. Deze persoon wordt een dictator genoemd. Een dictatuur die door soldaten wordt bestuurd, wordt een militaire dictatuur of junta genoemd. Een absolute monarchie (het systeem waarbij koningen en koninginnen de volledige macht over hun land hebben) kan worden beschouwd als een dictatuur, maar de mensen worden meestal geen dictators genoemd.
Romeinse dictators waren tijdelijke heersers die werden aangesteld om de staat te beschermen tijdens een oorlog of een andere noodsituatie. Veel landen hebben wetten die een soortgelijke, in de tijd beperkte dictatuur toestaan, om dergelijke problemen te bestrijden. Karl Marx heeft het idee van de Dictatuur van het proletariaat. Toen zij in de jaren zestig en zeventig onafhankelijk werden, veranderden veel Afrikaanse staten in dictaturen, geleid door één persoon. Karl Popper maakte een onderscheid tussen twee verschillende regeringsvormen: “Die waar het mogelijk is om de regering zonder bloedvergieten te veranderen, in een volksstemming, en die waar dat niet mogelijk is.” Hij zei dat dit het belangrijkste verschil was, en niet hoe de regeringsvormen worden genoemd.
Dictators komen vaak aan de macht in tijden van moeilijkheden, zoals massale werkloosheid, inflatie en onrust onder de bevolking. Dictators worden gewoonlijk gesteund door machtige groepen, zoals landeigenaren, eigenaars van particuliere bedrijven, bankeigenaren en in sommige gevallen instellingen als de rooms-katholieke kerk om met geweld orde en gezag te scheppen. Dit geweld kan gericht zijn tegen de armere delen van de samenleving, zoals werkloze arbeiders, etnische minderheden, arbeiderswijken en sloppenwijken. Voorbeelden hiervan zijn de dictaturen in Latijns-Amerika en de vervolging van de Joodse gemeenschap in het Duitsland van 1940.
Dictators moeten gewoonlijk een aantal dingen doen om hun dictatuur te vestigen: zij moeten zich ontdoen van hun tegenstanders (die politiek of religieus van aard kunnen zijn) – sommigen worden gevangen gezet, verbannen (naar het buitenland gestuurd) of gedood. Dictators moeten dan politieke partijen die zich tegen hun heerschappij verzetten, verbieden (of niet toestaan). Zij zullen de bezittingen of kantoren van de politieke partijen in beslag nemen en dergelijke zaken. Dictators kunnen bepaalde religieuze groeperingen of instellingen onderdrukken of vervolgen. Dictators zullen ook democratische instellingen, zoals het parlement en in sommige gevallen het congres, ongedaan moeten maken of sluiten. Sommige sociale organisaties, zoals burgerrechtengroeperingen, mensenrechtenorganisaties, centra voor rechtshulp, studentenvakbonden, lerarenfederaties, vakbonden of arbeidersverenigingen worden eveneens ongedaan gemaakt en degenen die dergelijke activiteiten voortzetten kunnen worden vermoord. Dictators zullen gewoonlijk een bestaande grondwet herschrijven of een geheel nieuwe grondwet invoeren. Dit maakt hun macht grondwettelijk (en kan dan niet worden aangevochten). Dictators handhaven hun heerschappij vervolgens met staatsterrorisme, dat gewoonlijk een geheime politie, doodseskaders, willekeurige of nachtelijke uitgaansverboden, onbeperkte arrestaties zonder vorm van proces en een netwerk van martelcentra en concentratiekampen omvat. Sommige dictaturen creëren een fictieve (of niet-bestaande) interne vijand (in hun land) waarmee zij beweren in oorlog te zijn om hun gebruik van veel militair geweld tegen een hele ongewapende bevolking te rechtvaardigen (motiveren).