Jazz grootheid Dizzy Gillespie had een lange en onderscheiden muzikale carrière als trompettist, componist, en bandleider. In tegenstelling tot veel jazzmusici wiens leven op tragische wijze werd afgebroken, omspande Gillespie’s carrière de jaren dertig tot tachtig van de vorige eeuw, van het big band swing tijdperk van de jaren dertig, via de bebop van de jaren veertig, de Afro-Cubaanse jazz van de jaren vijftig, tot de opname in 1989 – toen hij 72 was – van zijn United Nations Band optreden “Live at Royal Festival Hall.” Hij is een van de meest invloedrijke musici in de geschiedenis van de jazz, wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne jazz, en wordt met Charlie Parker gecrediteerd voor de uitvinding van de bebop.
Gillespie werd geboren in 1917 in Cheraw, South Carolina, als jongste van negen kinderen van James en Lottie Gillespie. Zoon van een metselaar vader die part-time muzikant was, begon hij piano te spelen toen hij vier jaar oud was. In 1932 won hij een beurs voor het Laurinburg Instituut in North Carolina, waar hij trompet en piano speelde. Hij verliet de school in 1935 en voegde zich bij zijn familie die naar Philadelphia was verhuisd. In 1937, na zijn verhuizing naar New York, maakte hij zijn eerste plaatopname op 20-jarige leeftijd, speelde trompet in de Teddy Hill Band, en toerde in Groot-Brittannië en Frankrijk. In 1939 werd hij lid van het Cab Calloway Orchestra, maar in 1941 werd hij ontslagen na een woordenwisseling met Calloway. Hij speelde ook met de big bands van Fletcher Henderson, Earl Hines, en Duke Ellington, en werd de muzikaal directeur van Billy Eckstine’s band in 1944. Gillespie trouwde met zijn vrouw Lorraine in 1940. De verbintenis duurde tot zijn dood.
Gillespie en Charlie Parker (op saxofoon) begonnen in de jaren 40 samen te spelen in New Yorkse clubs, en ontwikkelden een snelle, complexe en improviserende stijl die bekend werd als bebop. Hij behoorde tot een groep muzikanten, waaronder Thelonious Monk, Kenny Clark en Bud Powell, die samenkwamen in Minton’s Playhouse in Harlem, New York City. Met Parker, nam Gillespie vele bebop klassiekers op zoals “A Night in Tunisia,” “Hot House,” en “Salt Peanuts.” Gillespie en Parker zaten beiden in het beroemde opgenomen concert “Jazz at Massey Hall,” uit 1954, met Bud Powell, Charles Mingus, en Max Roach.
Tegen het einde van de jaren veertig was Gillespie begonnen met het leiden van een band die bebop combineerde met latin elementen; hij was de eerste jazz musicus die in zijn muziek een belangrijke rol toekende aan een Afro-Cubaans geluid, en Braziliaanse en andere Caribische en Afro-Cubaanse invloeden liet samensmelten met jazz. In dit genre zijn “Tin Tin Deo” en “Manteca” opmerkelijk. In zijn latere jaren werd hij een Amerikaanse muziekambassadeur, leidde door het State Department gesponsorde tournees naar Latijns-Amerika en het Midden-Oosten en speelde zelfs met een slangenbezweerder in Pakistan. Hij speelde in het sextet Giants of Jazz in 1971-2, een all-star band met o.a. Thelonious Monk en Art Blakey.
Dizzy Gillespie was de typische “hippe” bebop muzikant, met zijn donkere bril, zwarte baret, en sikje. Hij was ook bekend om zijn kenmerkende trompet, met de bel naar boven gedraaid. In 1953 werd zijn trompet per ongeluk verbogen toen er iemand op viel; hij vond het geluid mooi, en bleef daarna spelen met een verbogen instrument, wat zijn visuele handelsmerk werd. Zijn autobiografie To Be or Not to Bop: Memoirs of Dizzy Gillespie werd gepubliceerd in 1979. Na een lange, succesvolle en invloedrijke muzikale carrière, overleed “Dizzy” in Englewood, New Jersey op 6 januari 1993.