De vader van de economische interpretatie van het nieuwe imperialisme was de Britse liberale econoom John Atkinson Hobson. In zijn baanbrekende studie Imperialism, a Study (voor het eerst gepubliceerd in 1902) wees hij op de rol van drijfveren als patriottisme, filantropie en de geest van het avontuur bij het bevorderen van de imperialistische zaak. Volgens hem was de cruciale vraag echter waarom de energie van deze actieve krachten de specifieke vorm van imperialistische expansie aanneemt. Hobson vond het antwoord in de financiële belangen van de kapitalistische klasse als “de bestuurder van de imperiale motor.” Imperialistisch beleid moest als irrationeel worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van de natie als geheel: de economische voordelen waren veel minder dan de kosten van oorlogen en bewapening; en noodzakelijke sociale hervormingen werden terzijde geschoven in de opwinding van het imperiale avontuur. Maar in de ogen van de minderheid van de financiële belangengroepen was het wel degelijk rationeel. De reden hiervoor was, volgens Hobson, de aanhoudende congestie van kapitaal in de verwerkende industrie. De druk van kapitaal dat investeringsmogelijkheden nodig had, vloeide gedeeltelijk voort uit een slechte inkomensverdeling: een laag massaconsumptievermogen blokkeert de absorptie van goederen en kapitaal in het binnenland. Bovendien bevorderen de praktijken van de grotere ondernemingen, vooral die welke in trusts en samenwerkingsverbanden werken, de beperking van de produktie, waardoor de risico’s en de verspilling van overproduktie worden vermeden. Hierdoor hebben de grote ondernemingen slechts beperkte mogelijkheden om te investeren in de uitbreiding van de binnenlandse produktie. Het resultaat van zowel de slechte inkomensverdeling als het monopolistische gedrag is een noodzaak om nieuwe markten en nieuwe investeringsmogelijkheden in het buitenland aan te boren.
Hobsons studie bestreek een breder spectrum dan de analyse van wat hij de economische hoofdwortel noemde. Hij onderzocht ook de daarmee samenhangende kenmerken van het nieuwe imperialisme, zoals politieke veranderingen, raciale attitudes en nationalisme. Het boek als geheel maakte een sterke indruk op, en had een grote invloed op, marxistische denkers die zich meer gingen bezighouden met de strijd tegen het imperialisme. De meest invloedrijke van de marxistische studies was een klein boekje dat Lenin in 1917 publiceerde, Imperialism, the Highest Stage of Capitalism. Ondanks vele overeenkomsten gaapt er een diepe kloof tussen de analysekaders van Hobson en Lenin, en ook tussen hun respectieve conclusies. Terwijl Hobson zag dat het nieuwe imperialisme de belangen diende van bepaalde kapitalistische groepen, geloofde hij dat het imperialisme kon worden geëlimineerd door sociale hervormingen met behoud van het kapitalistische systeem. Dit zou een beperking vereisen van de winsten van die klassen wier belangen nauw verbonden waren met het imperialisme en het bereiken van een rechtvaardiger inkomensverdeling, zodat consumenten in staat zouden zijn om de productie van een natie op te kopen. Lenin daarentegen zag het imperialisme als zo nauw verweven met de structuur en het normale functioneren van een geavanceerd kapitalisme, dat hij geloofde dat alleen de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme, met de vervanging van het socialisme, de wereld zou kunnen bevrijden van het imperialisme.
Lenin plaatste de problemen van het imperialisme in een bredere context dan de belangen van een speciale sector van de kapitalistische klasse. Volgens Lenin veranderde het kapitalisme zelf aan het eind van de 19e eeuw; omdat dit in verschillende leidende kapitalistische naties vrijwel gelijktijdig gebeurde, verklaart dit bovendien waarom de nieuwe fase van de kapitalistische ontwikkeling kwam wanneer dat gebeurde. Deze nieuwe fase, zo meende Lenin, behelst zowel politieke en sociale als economische veranderingen; maar de economische essentie ervan is de vervanging van het concurrentiekapitalisme door het monopoliekapitalisme, een verder gevorderd stadium waarin het financieel kapitaal, een alliantie tussen grote industriële en bankondernemingen, het economische en politieke leven van de maatschappij beheerst. De concurrentie blijft bestaan, maar onder een betrekkelijk klein aantal giganten die in staat zijn grote sectoren van de nationale en internationale economie te beheersen. Het is dit monopoliekapitalisme en de daaruit voortvloeiende rivaliteit tussen monopoliekapitalistische naties die het imperialisme in de hand werken; op hun beurt stimuleren de processen van het imperialisme de verdere ontwikkeling van het monopoliekapitaal en zijn invloed op de gehele samenleving.
Het verschil tussen Lenins complexere paradigma en dat van Hobson komt duidelijk naar voren in de behandeling van de kapitaaluitvoer. Net als Hobson hield Lenin vol dat het toenemende belang van de kapitaalexport een sleutelfiguur is van het imperialisme, maar hij schreef het verschijnsel toe aan veel meer dan de druk van een overvloed aan kapitaal. Hij zag de versnelling van de kapitaalmigratie ook voortkomen uit het verlangen om de exclusieve controle over grondstoffenbronnen te verkrijgen en een strakkere greep op buitenlandse markten te krijgen. Hij verlegde dus de nadruk van het algemene probleem van het overtollige kapitaal, dat inherent is aan het kapitalisme in al zijn stadia, naar de imperatieven van de controle over de grondstoffen en de markten in het monopolistische stadium. Met dit perspectief verbreedde Lenin ook het begrip imperialisme. Omdat het de bedoeling is de wereld te verdelen onder monopolistische belangengroepen, strekt de daaruit voortvloeiende rivaliteit zich uit tot een strijd om de markten in zowel de leidende kapitalistische naties als in de minder ontwikkelde kapitalistische en koloniale landen. Deze rivaliteit wordt versterkt door de ongelijke ontwikkeling van de verschillende kapitalistische naties: de laatkomers streven agressief naar een deel van de markten en koloniën die worden gecontroleerd door degenen die er het eerst waren, die zich natuurlijk verzetten tegen een dergelijke herverdeling. Er zijn andere krachten – politieke, militaire en ideologische – die de contouren van het imperialistische beleid bepalen, maar Lenin benadrukte dat deze invloeden ontkiemen in de kiem van het monopolistische kapitalisme.