De prevalentie van specifieke angsten en fobieën werd bepaald bij 704 respondenten van 1000 willekeurig geselecteerde volwassenen in de leeftijd van 18-70 jaar. Een fobie voor bliksem, gesloten ruimtes, duisternis, vliegen, hoogtes, spinnen, slangen, injecties, tandartsen en/of verwondingen werd gedefinieerd als de proefpersonen een angst rapporteerden die buiten de bewuste controle viel, het leven verstoorde en leidde tot het vermijden van het gevreesde object De angstintensiteit werd beoordeeld met behulp van visuele analoge schalen. Een factoranalyse ondersteunde in het algemeen de indeling van angsten en fobieën in: (1) situationele fobieën (bliksem, gesloten ruimtes, duisternis, vliegen en hoogtes); (2) dierfobieën (spinnen en slangen); en (3) verminkingsfobieën (injecties, tandartsen, verwondingen). De totale puntprevalentie van een specifieke fobie was 19,9% (26,5% voor vrouwen en 12,4% voor mannen). In totaal voldeden 21,2% vrouwen en 10,9% mannen aan de criteria voor één specifieke fobie. Meervoudige fobieën werden gemeld door 5,4% van de vrouwen en 1,5% van de mannen. Dierenfobie had een prevalentie van 12,1% bij vrouwen en 3,3% bij mannen. Puntprevalentie van situationele fobie was 17,4% bij vrouwen en 8,5% bij mannen. Voor verminkingsfobie werd geen geslachtsverschil waargenomen: deze fobie kwam voor bij 3,2% van de vrouwen en 2,7% van de mannen. Vrouwen in vergelijking met mannen gaven hogere angstratings voor alle objecten en situaties. Angsten en fobieën voor levenloze voorwerpen kwamen vaker voor bij oudere dan bij jongere personen. Angsten voor dieren waren intenser bij jongere dan bij oudere personen. Vliegangst nam toe en angst voor injecties nam af als functie van de leeftijd bij vrouwen, maar niet bij mannen. Specifieke angsten en fobieën zijn dus heterogeen met betrekking tot geslacht en leeftijdsverdeling.