Georges Pompidou, voluit Georges-Jean-Raymond Pompidou, (geboren 5 juli 1911, Montboudif, Frankrijk-gestorven 2 april 1974, Parijs), Frans staatsman, bankdirecteur en leraar die van 1962 tot 1968 premier van de Vijfde Franse Republiek was en van 1969 tot aan zijn dood president.
De zoon van een onderwijzer, Pompidou studeerde af aan de École Normale Supérieure en gaf daarna les in Marseille en Parijs. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht hij als luitenant en won de Croix de Guerre. Eind 1944 werd hij voorgesteld aan Charles de Gaulle, die toen aan het hoofd stond van de voorlopige Franse regering. Pompidou was op dat moment een volslagen onbekende in de politiek, maar hij bleek al snel bedreven in het interpreteren en presenteren van de Gaulle’s beleid. Pompidou was van 1944 tot 1946 lid van de persoonlijke staf van de Gaulle en bleef lid van diens “schaduwkabinet” na het plotselinge aftreden van de Gaulle als premier in januari 1946. Vervolgens was hij assistent van de commissaris-generaal voor toerisme (1946-49) en bekleedde hij de functie van maître des requêtes bij de Conseil d’État, Frankrijks hoogste administratieve rechtbank (1946-57).
In 1955 trad hij in dienst bij de Rothschild bank in Parijs waar hij, wederom zonder beroepskwalificaties, snel opklom tot directeur-generaal (1959). De Gaulle had nooit het contact met Pompidou verloren en bij zijn terugkeer aan de macht ten tijde van de Algerijnse crisis (juni 1958), nam hij Pompidou aan als zijn belangrijkste persoonlijke assistent (juni 1958-januari 1959). Pompidou speelde een belangrijke rol bij het opstellen van de grondwet van de Vijfde Republiek en bij de voorbereiding van plannen voor het economisch herstel van Frankrijk. Toen de Gaulle president werd (januari 1959), hervatte Pompidou zijn privé-werkzaamheden. In 1961 werd Pompidou uitgezonden om geheime onderhandelingen te voeren met het Algerijnse Front de Libération Nationale (FLN), een missie die uiteindelijk leidde tot een staakt-het-vuren tussen de Franse troepen en de Algerijnse guerrilla’s in Algerije.
De Algerijnse crisis was opgelost, de Gaulle besloot Michel Debré te vervangen als premier en benoemde Pompidou, toen nog vrijwel onbekend bij het publiek, in zijn plaats (april 1962). Pompidou, die bij een motie van afkeuring in de Assemblée Nationale het onderspit delfde (oktober 1962), hernam zijn ambt na de overwinning van De Gaulle diezelfde maand bij de volksraadpleging voor de verkiezing van de president met algemeen kiesrecht. De tweede regering-P Pompidou (december 1962-januari 1966) werd opgevolgd door de derde (januari 1966-maart 1967) en de vierde (april 1967-juli 1968). Pompidou was dus zes jaar en drie maanden premier geweest, een fenomeen dat volgens de Gaulle vier generaties lang onbekend was geweest in de Franse politiek.
Pompidou’s aanzien was waarschijnlijk het hoogst ten tijde van de Franse studenten-arbeidersopstand van mei 1968, toen hij deelnam aan onderhandelingen met arbeiders en werkgevers, de Gaulle overhaalde de nodige hervormingen door te voeren, en het Akkoord van Grenelle (27 mei) sloot dat uiteindelijk een einde maakte aan de stakingen. Pompidou’s oproepen tot herstel van de openbare orde stelden hem in staat de Gaullisten naar een ongekende meerderheid te leiden bij de verkiezingen voor de Nationale Vergadering van 30 juni 1968. Hoewel hij in juli 1968 onverwacht door de Gaulle van zijn premierschap werd ontheven, behield Pompidou zijn prestige en invloed in de Gaullistische partij. Toen de Gaulle in april 1969 abrupt het presidentschap neerlegde, voerde Pompidou campagne voor het ambt en werd op 15 juni 1969 gekozen met meer dan 58 procent van de stemmen in de tweede ronde.
Tijdens zijn ambtstermijn als president was Pompidou grotendeels succesvol in het voortzetten van het door de Gaulle ingezette beleid. Hij onderhield vriendschappelijke en economische banden met Arabische staten, maar hij had minder succes met West-Duitsland en verbeterde de betrekkingen met de Verenigde Staten niet noemenswaardig. Gedurende bijna vijf jaar gaf hij Frankrijk een stabiele regering en versterkte hij de economie. Hij steunde ook de toetreding van Groot-Brittannië tot de EEG. Zijn dood kwam onverwacht, ondanks de toenemende aanwijzingen voor zijn snel afnemende gezondheid.