De toxiciteit van haver bij mensen met glutengerelateerde aandoeningen hangt af van de havercultivar die wordt geconsumeerd, omdat de immunoreactiviteit van toxische prolaminen verschilt tussen haversoorten. Bovendien is haver vaak kruisbesmet met de andere glutenbevattende granen. Zuivere haver (geëtiketteerd als “pure haver” of “glutenvrije haver”) verwijst naar haver die niet is verontreinigd met een van de andere glutenbevattende granen.
Sommige cultivars van zuivere haver zouden een veilig onderdeel van een glutenvrij dieet kunnen zijn, waarbij kennis van de havervariëteit die wordt gebruikt in voedingsproducten voor een glutenvrij dieet vereist is. Niettemin zijn de langetermijneffecten van de consumptie van zuivere haver nog onduidelijk en zijn verdere studies nodig om de gebruikte cultivars te identificeren alvorens definitieve aanbevelingen te doen over de opname ervan in het glutenvrije dieet.
Immunologisch bewijs
Anti-avenine antilichamen
In 1992 werden zes eiwitten uit haver geëxtraheerd die reageerden met één coeliakie serum. Drie van de eiwitten waren prolamines, en werden CIP 1 (gamma-avenine), CIP 2, en CIP3 genoemd. Zij hadden de volgende aminozuursequenties:
Antibody recognition sites on three aveninsCIP1 (γ-avenin) P S E Q Y Q P Y P E Q Q Q P F CIP2 (γ-avenin) T T T V Q Y D P S E Q Y Q P Y P E Q Q Q P F V Q Q Q P P F CIP3 (α-avenin) T T T V Q Y N P S E Q Y Q P Y
In dezelfde studie werden nog drie andere eiwitten geïdentificeerd, waarvan één een α-amylase inhibitor was, zoals geïdentificeerd door eiwithomologie. Uit een vervolgstudie bleek dat de meeste coeliakiepatiënten anti-avenine-antilichamen (AVA’s) hebben, met een specificiteit en gevoeligheid die vergelijkbaar is met die van anti-gliadine-antilichamen. Uit een latere studie bleek dat deze AVA’s niet het gevolg waren van een kruisreactie met tarwe. Onlangs is echter gebleken dat AVA’s dalen zodra Triticeae glutens uit het dieet worden verwijderd. Bij 136 personen daalden de anti-avenine antilichamen bij behandelde coeliakiepatiënten op een haverdieet, wat suggereert dat haver een rol kan spelen bij coeliakie wanneer tarwe aanwezig is, maar dat dit niet het geval is wanneer tarwe uit het dieet wordt verwijderd. De studie vond echter wel een verhoogd aantal patiënten met hogere intra-epitheliale lymfocyten (IEL’s, een type witte bloedcellen) in het haver-etende cohort. Ongeacht of deze waarneming een directe allergische immuunrespons is of niet, op zichzelf is dit in wezen goedaardig.
Cellulaire immuniteitEdit
In glutengevoelige enteropathie bemiddelen prolamines tussen T-cellen en antigeen-presenterende cellen, terwijl anti-transglutaminase antilichamen auto-immuniteit verlenen via covalente binding aan gliadine. Bij 16 onderzochte coeliakiepatiënten produceerde geen enkele een significante Th1-respons. Th1-responsen zijn nodig om T-helpercellen te stimuleren die de ziekte mediëren. Dit zou erop kunnen wijzen dat coeliakie niet direct met avenine te maken heeft of dat de steekproef te klein was om de incidentele responder te detecteren.
Het bewijs dat er uitzonderlijke gevallen zijn, kwam uit een studie over haver uit 2004. De patiënten die voor deze studie werden geselecteerd, waren patiënten die symptomen van coeliakie vertoonden bij een “pure-oat” challenge, en dus niet representatief waren voor een coeliakie-steekproef. Uit deze studie bleek dat vier patiënten symptomen hadden na inname van haver, en drie hadden verhoogde Marsh scores voor histologie en avenine responsieve T-cellen, wat wijst op avenine-gevoelige enteropathie (ASE). Alle drie de patiënten hadden het DQ2.5/DQ2 (HLA DR3-DQ2/DR7-DQ2) fenotype. Patiënten met DQ2.5/DQ2.2 zijn het meest vatbaar voor glutengevoelige enteropathie (GSE), hebben het hoogste risico voor GS-EATL, en vertonen tekenen van ernstiger ziekte bij diagnose. Hoewel het DQ2.5/DQ2 fenotype slechts 25% van de coeliakiepatiënten vertegenwoordigt, omvat het alle ASE coeliakiepatiënten, en 60-70% van de patiënten met GS-EATL.Synthetische avenine peptiden werden gesynthetiseerd in natieve of gedesamideerde vorm, en de gedesamideerde peptiden vertoonden een hogere respons.
DQ2.5/T-cell receptor recognition from 2 Oat-sensitive coeliacsTCR-Site1 Y Q P Y P E Q E~E~P F VTCR-Site2 Q Y Q P Y P E Q Q Q P F V Q Q Q QAntibody recognition site(see above)CIP2 (γ-avenin) T T T V Q Y D P S E Q Y Q P Y P E Q Q Q P F V Q Q Q P P F
De overlap van de antilichaam en T-cel sites, gegeven trypsine vertering van avenine, suggereren dat dit gebied dominant is in de immuniteit. De TCR-site1 werd synthetisch gemaakt als gedesamideerd (“~E~”), en het natieve peptide vereist transglutaminase om volledige activatie te bereiken. Twee studies hebben tot op heden gekeken naar het vermogen van verschillende haverstammen om verschillende immunochemische aspecten van coeliakie te bevorderen. Hoewel voorlopig, wijzen deze studies erop dat verschillende stammen verschillende risico’s voor aveninegevoeligheid kunnen hebben.