De essentie van “open range” was het vrij laten grazen van vee op miljoenen niet-omheinde hectaren openbaar land. Het was mogelijk om rijk te worden van het houden van vee zonder ook maar een stuk land te bezitten. Hoewel de meeste veeboeren een basisbedrijf bezaten, bezaten sommigen miljoenen acres.
Amerika’s open land begon met de Burgeroorlog. In deze periode groeiden de Texaanse veestapels. Enorme kuddes vee graasden vrij en zonder brandmerk op niet omheind openbaar land. Aanvankelijk werd het Texaanse vee naar de oostelijke markten gesleept. Onderweg waren ze niet welkom, omdat ze ‘Texas fever’ droegen, veroorzaakt door teken. Geleidelijk aan bogen de paden naar het westen. Het vee maakte dan de lange tocht naar de noordelijke vlakten, waar het een jaar of twee vet werd alvorens naar het oosten te worden verscheept. Tienduizenden Texaanse runderen stroomden aan het eind van de jaren 1870 en het begin van de jaren 1880 naar het noorden. Protesten van Montana-veehouders dat het land de ongecontroleerde groei van de veestapel niet aankon, hielden hen niet tegen. Tussen 1879 en 1886 groeide de veestapel in Montana van 545.000 stuks naar 1.050.000 stuks.
Door een tekort aan voer ging het vee de vroege winter van 1886 in slechte conditie in. Een zware vroege sneeuwval werd gedeeltelijk gesmolten door een Chinook of warme wind. Het vriesweer verzegelde vervolgens het gras dat nog over was onder een laag ijs. Het vee bevroor of stierf van de honger. Veel veeboeren verloren tussen 65 en 90% van hun veestapel. De ‘harde winter’ bracht de evolutie op gang naar moderne veehouderijmethoden, van het bezitten en pachten van land, het omheinen, irrigeren en maaien van hooiland, tot het voeren in de winter.