Op 25 november 1948 kreeg Henri Cartier-Bresson de opdracht van het tijdschrift Life om een reportage te maken over de “laatste dagen van Peking” vóór de komst van de maoïstische troepen. Na een verblijf van twee weken zou hij tien maanden blijven, voornamelijk in de omgeving van Sjanghai, getuige zijn van de val van de stad Nanjing die in handen was van de Kuomintang, om vervolgens vier maanden onder communistische controle in Sjanghai te blijven en China enkele dagen voor de proclamatie van de Volksrepubliek China (1 oktober 1949) te verlaten.
Naarmate de maanden verstreken, werden zijn verslagen over de “traditionele” levensstijl en de vestiging van een nieuwe orde (Beijing, Hangzhou, Nanjing, Shanghai), die hij in alle vrijheid maakte, een groot succes in Life en de belangrijkste internationale nieuwsbladen (waaronder Paris Match, dat toen net was opgericht).
Dit lange verblijf in China bleek een cruciaal moment in de geschiedenis van de fotojournalistiek: deze reportagereeks kwam aan het begin van het agentschap Magnum Photos, dat Henri Cartier-Bresson achttien maanden eerder in New York had opgericht, en bracht een nieuwe, minder op gebeurtenissen gebaseerde, meer poëtische en afstandelijke stijl, met evenveel aandacht voor de mensen als voor het evenwicht van de compositie. Veel van deze foto’s behoren nog steeds tot de beroemdste in de fotografie (zoals “Gold Rush in Shanghai”). Eén van de gevolgen van “China 1948-1949” was dat Henri Cartier-Bresson vanaf de jaren vijftig een belangrijk ijkpunt werd in de “nieuwe” fotojournalistiek en de renaissance van de fotografie in het algemeen. De boeken The Decisive Moment (Verve, 1952) en D’une Chine à l’autre (Delpire, 1954), met een voorwoord van Jean-Paul Sartre, bevestigden deze suprematie.
In 1958, bij het naderen van de tiende verjaardag, ging Henri Cartier-Bresson opnieuw op ontdekkingsreis, maar onder totaal andere omstandigheden: vier maanden lang onder begeleiding van een gids legde hij duizenden kilometers af in het kader van de “Grote Sprong Voorwaarts” om verslag uit te brengen over de resultaten van de Revolutie en de gedwongen industrialisering van het platteland. Hij slaagde er echter in ook de minst positieve aspecten te laten zien, zoals de uitbuiting van menselijke arbeid en de greep van de milities. Opnieuw oogstte het rapport internationaal succes.
De tentoonstelling in de Fondation HCB brengt 114 originele prenten uit 1948-1949, 40 prenten uit 1958 en vele archiefdocumenten samen.
Curation: Michel Frizot, Ying-lung Su
Artistiek directeur: Agnès Sire
Curator collectie: Aude Raimbault