Strong inference en de wetenschappelijke studie van sociaal gedrag
Het gebruik van de wetenschappelijke methode om sociaal gedrag te bestuderen stelt biologen in staat de proximale en uiteindelijke functies af te leiden door gebruik te maken van strong inference, gebaseerd op een reeks kritische voorspellingen. Als uit experimenten om deze voorspellingen te testen blijkt dat niet aan de voorspellingen wordt voldaan, wordt de hypothese gefalsifieerd en verworpen. Wordt aan de voorspellingen voldaan, dan wordt de hypothese ondersteund, maar dat bewijst nog niet dat zij waar is.
Dit wordt geïllustreerd door een vraag te onderzoeken: Waarom adopteren en voeden mannelijke vogels soms nakomelingen van weduwe-vrouwtjes? Een mogelijke verklaring is dat zij met het vrouwtje hebben gepaard en genetisch nageslacht in het nest van het vrouwtje hebben (huidige voordelenhypothese). Een alternatieve hypothese is dat het adopterende mannetje toekomstige voordelen geniet, omdat zijn pleegouderschap de kans vergroot dat het wijfje bij haar volgende broedpoging met hem zal paren (toekomstige voordelen-hypothese). De huidige voordelen-hypothese voorspelt dat sommige jongen van het vrouwtje door de adoptievader zijn verwekt, terwijl de toekomstige voordelen-hypothese voorspelt dat het adoptiemannetje eerder zal paren, meestal met het weduwe-vrouwtje, en in de toekomst meer nakomelingen zal voortbrengen dan een ongepaard mannetje dat niet adopteert. Hoewel wederzijds uitsluitende hypothesen ideaal zijn, hebben gedragingen in veel gevallen meer dan één actuele functie en, zoals in het voorbeeld van de adoptie, kan één of kunnen beide hypothesen waar zijn.
Sterke gevolgtrekkingen berusten op kritische voorspellingen die in staat zijn onderscheid te maken tussen alternatieve hypothesen, zowel proximale als ultieme. Het berust ook op het ontwerpen van duidelijke tests waarin elk alternatief kan worden gefalsifieerd door gebruik te maken van een of meer voorspellingen. In het algemeen kunnen voorspellingen worden getoetst met gegevens uit veldwaarnemingen of met experimenten. Experimenten worden verkozen boven veldwaarnemingen omdat storende factoren gemakkelijker te controleren zijn. Helaas kunnen manipulaties bij experimenten andere factoren veranderen dan die welke de wetenschapper voor ogen had, vooral wanneer het sociaal gedrag betreft. Om dergelijke problemen tot een minimum te beperken, doen onderzoekers veel moeite om vertekeningen in hun experimentele procedures te vermijden en hun hypothesen te toetsen door gebruik te maken van meerdere bewijslijnen.
Zie bijvoorbeeld eens waarom de nakomelingen van sommige soorten vogels en zoogdieren de verspreiding uitstellen en in hun geboortestreek blijven waar zij jongere broers en zusters kunnen helpen grootbrengen. Een van de vele fundamentele vragen die dergelijke “helpers-van-het-nest” oproepen is het belang van genetische verwantschap en verwantschap voor de evolutie van dit gedrag. Experimenteel, kruiselings grootbrengen van jongen om elke genetische verwantschap tussen nestjongen en helpers uit te schakelen, verandert of vermindert gewoonlijk het helpgedrag niet, maar toont dit aan dat verwantschap niet belangrijk is? De gangbare opvatting hierover is dat kruisbestuiving leidt tot een situatie waarin totaal niet-verwante jongen in het nest voorkomen, een situatie die in het wild nog nooit is aangetroffen. Andere studies hebben daarentegen aangetoond dat de overgrote meerderheid van de helpers gewoonlijk nauw verwante jongen voedt. Wanneer zij de keuze krijgen, verkiezen helpers wier eigen nest mislukt is, bij voorkeur nauw verwante jongen te helpen boven meer ver verwante of onverwante jongen. Dit gedrag werd zelfs vertoond wanneer deze laatste zich dichter bij de mislukte nestplaats van de helper bevonden. Deze resultaten wijzen erop dat verwantschap een sleutelrol speelt in de evolutie van het helpgedrag, ondanks de experimenten die anders doen vermoeden.