In de vroege kerk, tot in de Middeleeuwen was het vormsel nauw verbonden met het doopsel en werd het vaak verricht bij zuigelingen voor hun eerste verjaardag, maar in sommige kerken wordt de minimumleeftijd van 10 jaar gehanteerd. Net als het doopsel was het vormsel een handeling waarvoor de ouders verantwoordelijk werden gehouden. Twee synoden die in de dertiende eeuw in Engeland werden gehouden, verschilden van mening over de vraag of het vormsel binnen een jaar na de geboorte moest worden toegediend, of binnen drie jaar. Het vormsel werd een veel belangrijker ritueel toen de bezorgdheid over begrip en geloof toenam, met name na de Reformatie.
Na het vierde Lateraanse Concilie mocht de communie, die alleen na het vormsel werd gegeven, pas worden toegediend bij het bereiken van de verstandsleeftijd. Enige tijd na de 13e eeuw begon men de leeftijd voor het vormsel en de communie verder uit te stellen, van zeven, tot twaalf en tot vijftien jaar. Het wetboek van Canoniek Recht van 1917 beveelt weliswaar aan het vormsel uit te stellen tot de leeftijd van ongeveer zeven jaar, maar staat toe dat het op jongere leeftijd wordt toegediend. Pas op 30 juni 1932 werd officieel toestemming gegeven om de traditionele volgorde van de drie sacramenten van de christelijke initiatie te wijzigen: de Heilige Congregatie voor de Sacramenten stond toen toe dat, indien nodig, het Vormsel werd toegediend na de eerste Heilige Communie. Deze noviteit, die aanvankelijk als uitzonderlijk werd beschouwd, werd meer en meer de gangbare praktijk. Zo werd in het midden van de 20e eeuw het Vormsel gezien als een gelegenheid voor de persoonlijke geloofsbelijdenis van iemand die de volwassenheid nadert.
De Catechismus van de Katholieke Kerk, 1308 waarschuwt echter: “Hoewel het vormsel soms het ‘sacrament van de christelijke volwassenheid’ wordt genoemd, mogen we het volwassen geloof niet verwarren met de volwassen leeftijd van natuurlijke groei, noch vergeten dat de doopgenade een genade van vrije, onverdiende uitverkiezing is en geen ‘bekrachtiging’ nodig heeft om effectief te worden.”
Over de canonieke leeftijd voor het vormsel in de Latijnse of Westerse katholieke kerk bepaalt het huidige (1983) Wetboek van Canoniek Recht, dat de regel uit het wetboek van 1917 ongewijzigd handhaaft, dat het sacrament aan de gelovigen moet worden toegediend op de leeftijd van ongeveer 7-18 jaar, tenzij de bisschoppelijke conferentie tot een andere leeftijd heeft besloten, of er levensgevaar is of, naar het oordeel van de predikant, een ernstige reden anders doet vermoeden (canon 891 van het Wetboek van Canoniek Recht). Het wetboek schrijft de discretie-leeftijd ook voor voor de sacramenten van boete en eerste heilige communie.
Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is op sommige plaatsen afgezien van het vaststellen van een latere leeftijd, b.v. halverwege de tienerleeftijd in de Verenigde Staten, begin tienerleeftijd in Ierland en Groot-Brittannië, ten gunste van herstel van de traditionele volgorde van de drie sacramenten van de christelijke initiatie. Zelfs wanneer een latere leeftijd is vastgesteld, mag een bisschop niet weigeren het sacrament toe te dienen aan jongere kinderen die daarom vragen, op voorwaarde dat zij gedoopt zijn, bij zinnen zijn, naar behoren onderricht zijn en in staat zijn de doopbeloften te hernieuwen (brief van de Congregatie voor de Goddelijke Aanbidding en de Discipline van de Sacramenten, gepubliceerd in haar bulletin van 1999, blz. 537-540).