John D. Rockefeller, voluit John Davison Rockefeller, (geboren 8 juli 1839, Richford, New York, V.S.-gest. 23 mei 1937, Ormond Beach, Florida), Amerikaans industrieel en filantroop, oprichter van de Standard Oil Company, die de olie-industrie domineerde en de eerste grote Amerikaanse zakenfirma was.
Hoe is John D. Rockefeller beroemd geworden?
John D. Rockefellers Standard Oil Company verwierf pijpleidingen en terminalfaciliteiten, kocht concurrerende raffinaderijen op en streefde naar een krachtige uitbreiding van zijn markten. Door deze praktijken kon het bedrijf met de spoorwegmaatschappijen onderhandelen over gunstige tarieven voor zijn olietransporten. In 1882 had Standard Oil een bijna-monopolie op de oliehandel in de Verenigde Staten.
Wat waren de verwezenlijkingen van John D. Rockefeller?
John D. Rockefeller richtte de Standard Oil Company op, die de olie-industrie domineerde en de eerste grote Amerikaanse zakenbank was. Later in zijn leven richtte hij zijn aandacht op liefdadigheid. Hij maakte de oprichting van de Universiteit van Chicago mogelijk en schonk grote filantropische instellingen. Rockefellers schenkingen bedroegen tijdens zijn leven in totaal meer dan 500 miljoen dollar.
Waarvoor werd John D. Rockefeller herinnerd?
John D. Rockefeller werd herinnerd om zijn rijkdom en om de agressieve concurrentiepraktijken van de Standard Oil Company. De vijandigheid van het publiek ten opzichte van monopolies, waarvan Standard de bekendste was, zorgde ervoor dat sommige landen anti-monopoliewetten invoerden. Om deze redenen werden Rockefeller en andere leiders van monopolistische bedrijven door hun critici roofridders genoemd.
Rockefeller was de oudste zoon en tweede van zes kinderen van de rondreizende arts en slangenolieverkoper William (“Big Bill”) Avery Rockefeller en Eliza Davison Rockefeller. Hij verhuisde met zijn familie naar Moravia, New York, en in 1851 naar Oswego, New York, waar hij naar de Oswego Academy ging. In 1853 verhuisde het gezin naar Strongsville, een stadje in de buurt van Cleveland, Ohio, en zes jaar later – nadat hij de Central High School in Cleveland had bezocht en later was gestopt, één handelsklas had gevolgd aan het Folsom Mercantile College en als boekhouder had gewerkt – richtte Rockefeller zijn eerste bedrijf op, een commissiehandel in hooi, graan, vleeswaren en andere goederen. Toen hij in het begin van de jaren 1860 het commerciële potentieel van de groeiende olieproductie in het westen van Pennsylvania ontdekte, bouwde hij in 1863 zijn eerste olieraffinaderij in de buurt van Cleveland. Binnen twee jaar was het de grootste raffinaderij in het gebied, en daarna wijdde Rockefeller zich uitsluitend aan de oliehandel.
In 1870 richtten Rockefeller en enkele compagnons, een groep waartoe ook de Amerikaanse financier Henry M. Flagler behoorde, de Standard Oil Company (Ohio) op. Doordat Rockefeller de nadruk legde op zuinig opereren, floreerde Standard en begon het zijn concurrenten op te kopen, totdat het in 1872 bijna alle raffinaderijen in Cleveland in handen had. Daardoor kon het bedrijf met de spoorwegmaatschappijen onderhandelen over gunstige tarieven voor zijn olietransporten. Het bedrijf verwierf pijpleidingen en terminalfaciliteiten, kocht concurrerende raffinaderijen in andere steden op en probeerde zijn markten in de Verenigde Staten en daarbuiten krachtig uit te breiden. In 1881 plaatsten Rockefeller en zijn compagnons de aandelen van Standard of Ohio en haar filialen in andere staten onder controle van een raad van negen trustees, met Rockefeller aan het hoofd. Zij richtten zo de eerste grote Amerikaanse “trust” op en zetten een organisatiemodel uit voor andere monopolies. Tegen 1882 had Standard Oil een bijna-monopolie op de oliehandel in de Verenigde Staten.
De agressieve concurrentiepraktijken van Standard Oil, die door velen als meedogenloos werden beschouwd, en de groeiende vijandigheid van het publiek tegen monopolies, waarvan Standard de bekendste was, zorgden ervoor dat sommige geïndustrialiseerde staten antimonopoliewetten invoerden en leidden tot de goedkeuring door het Amerikaanse Congres van de Sherman Antitrust Act in 1890 (zie ook antitrustwetgeving). In 1892 oordeelde het Hooggerechtshof van Ohio dat de Standard Oil Trust een monopolie was in strijd met een wet van Ohio die monopolies verbood. Rockefeller omzeilde de uitspraak door de trust te ontbinden en de eigendommen over te dragen aan bedrijven in andere staten, met onderling verbonden directies, zodat dezelfde negen mannen de activiteiten van de gelieerde bedrijven controleerden. In 1899 werden deze bedrijven weer samengebracht in een houdstermaatschappij, Standard Oil Company (New Jersey), die bleef bestaan tot 1911, toen het Amerikaanse Hooggerechtshof verklaarde dat zij in strijd was met de Sherman Antitrust Act en dus illegaal was. De twijfelachtige ethiek van Standard Oil werd ook aan de kaak gesteld door de Amerikaanse journaliste Ida Tarbell in haar 19-delige exposé en commentaar getiteld The History of the Standard Oil Company, dat tussen 1902 en 1904 in afleveringen werd uitgebracht door McClure’s Magazine.
Bibliotheek van het Congres, Washington, D.C. (cph 3a48646)
Als vroom baptist richtte Rockefeller zijn aandacht in de jaren 1890 steeds meer op liefdadigheid en liefdadigheid; na 1897 wijdde hij zich volledig aan filantropie. Hij maakte de oprichting van de Universiteit van Chicago in 1892 mogelijk, en tegen de tijd dat hij stierf – aan een hartaanval in 1937, kort voor zijn 98ste verjaardag – had hij deze universiteit zo’n 35 miljoen dollar geschonken. In samenwerking met zijn zoon, John D. Rockefeller jr., richtte hij belangrijke filantropische instellingen op, waaronder het Rockefeller Instituut voor Medisch Onderzoek (omgedoopt tot Rockefeller Universiteit) in New York City (1901), de Algemene Onderwijsraad (1902) en de Rockefeller Foundation (1913). Rockefellers schenkingen tijdens zijn leven bedroegen in totaal meer dan 500 miljoen dollar.