De Eerste Maart Beweging
Een keerpunt in de Koreaanse verzetsbeweging kwam op 1 maart 1919, toen in het hele land anti-Japanse demonstraties werden gehouden. De voormalige keizer Kojong, het symbool bij uitstek van de onafhankelijkheid, was een paar weken eerder overleden, waardoor rouwenden uit alle delen van het land naar de hoofdstad waren gekomen voor zijn begrafenis. Tijdens een bijeenkomst in Seoel op 1 maart werd een Koreaanse onafhankelijkheidsverklaring voorgelezen. Golven van studenten en burgers gingen de straat op om onafhankelijkheid te eisen. Naar schatting twee miljoen mensen namen eraan deel. De “March First Movement”, zoals ze bekend werd, nam de vorm aan van vreedzame demonstraties en deed een beroep op het geweten van de Japanners. De Japanners reageerden echter met brute repressie en lieten hun gendarmerie en leger- en marine-eenheden los om de demonstraties te onderdrukken. Ze arresteerden zo’n 47.000 Koreanen, van wie er zo’n 10.500 werden aangeklaagd, terwijl er zo’n 7.500 werden gedood en 16.000 gewond raakten.
In september kozen onafhankelijkheidsleiders, waaronder Yi Tong-nyŏng en An Ch’ang-ho, die in april een Koreaanse voorlopige regering in Shanghai hadden gevormd, Syngman Rhee tot president. Deze regering bracht alle Koreaanse ballingen bijeen en legde efficiënte contacten met de leiders in Korea. Japan realiseerde zich dat zijn ijzeren heerschappij meer verfijnde methoden vereiste. De gendarmerie maakte plaats voor een gewone politiemacht, en er kwam gedeeltelijke persvrijheid. Maar het onderdrukkende en uitbuitende Japanse koloniale beleid bleef meedogenloos, zij het met minder opvallende methoden.
Ter voordele van een hausse in de handel tijdens de oorlog maakte Japan een sprong voorwaarts als kapitalistisch land. Korea werd niet alleen een markt voor Japanse goederen, maar ook een vruchtbare regio voor kapitaalinvesteringen. Intussen ging de industriële ontwikkeling in Japan ten koste van de landbouwproductie, waardoor er een chronisch tekort aan rijst ontstond. De koloniale regering ondernam projecten om de rijstproduktie in heel Korea te verhogen. Veel boeren kregen de opdracht hun droge akkers om te vormen tot rijstvelden. Het programma werd tijdelijk stopgezet tijdens de wereldwijde economische depressie in het begin van de jaren dertig. Het werd echter spoedig hervat om te voorzien in de toegenomen behoeften van het Japanse leger in zijn oorlog tegen China, die in 1931 begon. De meeste Koreanen waren gedwongen te overleven op uit Mantsjoerije geïmporteerd graan van lage kwaliteit in plaats van hun eigen rijst.