Leonard Bernstein werd geboren in Lawrence, Massachusetts. Als jongen nam hij pianolessen en bezocht hij de Garrison en Boston Latin Schools. Aan de Harvard Universiteit studeerde hij onder meer bij Walter Piston, Edward Burlingame-Hill en A. Tillman Merritt. Voordat hij in 1939 afstudeerde, maakte hij een officieus dirigeerdebuut met zijn eigen toneelmuziek bij “The Birds” en regisseerde en speelde hij in Marc Blitzstein’s “The Cradle Will Rock”. Aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia studeerde hij piano bij Isabella Vengerova, directie bij Fritz Reiner en orkestratie bij Randall Thompson.
In 1940 studeerde hij aan het nieuw opgerichte zomerinstituut van het Boston Symphony Orchestra, Tanglewood, bij de dirigent van het orkest, Serge Koussevitzky. Bernstein werd later Koussevitzky’s assistent-dirigent.
Bernstein kreeg zijn eerste vaste dirigentenpositie in 1943, als assistent-dirigent van het New York Philharmonic. Op 14 november 1943 viel Bernstein een paar uur van te voren in voor de zieke Bruno Walter tijdens een concert in Carnegie Hall, dat nationaal op de radio werd uitgezonden en lovende kritieken kreeg. Al snel werd hij door orkesten over de hele wereld gevraagd als gastdirigent.
(Leonard Bernstein, 1945; “Voor Serge Alexandrovich, met al mijn liefde, Leonard, Xmas, 1945”)
In 1945 werd hij benoemd tot muziekdirecteur van het New York City Symphony Orchestra, een functie die hij bekleedde tot 1947. Na de dood van Serge Koussevitzky in 1951 gaf Bernstein leiding aan de orkest- en dirigeerafdeling van Tanglewood, waar hij vele jaren les gaf. In 1951 trouwde hij met de Chileense actrice en pianiste Felicia Montealegre. Hij was ook gastdocent muziek en hoofd van de Creative Arts Festivals aan de Brandeis University in het begin van de jaren vijftig.
Bernstein werd muziekdirecteur van de New York Philharmonic in 1958. Vanaf dat moment tot 1969 leidde hij meer concerten met het orkest dan welke voorgaande dirigent ook. Daarna droeg hij de levenslange titel van Laureate Conductor en maakte hij regelmatig gastoptredens met het orkest. Meer dan de helft van Bernsteins ruim 400 opnamen zijn gemaakt met de New York Philharmonic.
Bernstein reisde de hele wereld over als dirigent. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, dirigeerde hij in Londen en op het Internationale Muziekfestival in Praag. In 1947 dirigeerde hij in Tel Aviv, waarmee hij een relatie met Israël begon die tot aan zijn dood zou duren. In 1953 was Bernstein de eerste Amerikaan die opera dirigeerde in het Teatro alla Scala in Milaan: Cherubini’s “Medea” met Maria Callas.
Bernstein was een vooraanstaand pleitbezorger van Amerikaanse componisten, met name Aaron Copland. De twee bleven levenslang goede vrienden. Als jonge pianist voerde Bernstein Coplands “Piano Variations” zo vaak uit dat hij de compositie als zijn handelsmerk beschouwde. Bernstein programmeerde en nam bijna alle orkestwerken van Copland op – vele daarvan twee keer. Hij wijdde verscheidene televisie “Young People’s Concerts” aan Copland, en gaf de première van Copland’s “Connotations,” in opdracht voor de opening van Philharmonic Hall (nu David Geffen Hall) in Lincoln Center in 1962.
Hoewel Bernstein’s dirigeerrepertoire de standaard literatuur omvatte, zal hij het best herinnerd worden voor zijn uitvoeringen en opnamen van Haydn, Beethoven, Brahms, Schumann, Sibelius en Mahler. Bijzonder opmerkelijk waren zijn uitvoeringen van de Mahler symfonieën met de New York Philharmonic in de jaren zestig, waardoor een hernieuwde belangstelling voor het werk van Mahler ontstond.
Geïnspireerd door zijn Joodse afkomst voltooide Bernstein zijn eerste grootschalige werk: Symfonie Nr. 1: “Jeremiah” (1943). Het stuk werd voor het eerst uitgevoerd met het Pittsburgh Symphony Orchestra in 1944, onder leiding van de componist, en ontving de New York Music Critics’ Award. Koussevitzky bracht Bernsteins Symfonie Nr. 2: “The Age of Anxiety” (1949) in première met het Boston Symphony Orchestra, Bernstein als pianosolist. Zijn Symfonie Nr.3: “Kaddish” (1963), in première gebracht door het Israel Philharmonic Orchestra, is opgedragen “To the Beloved Memory of John F. Kennedy.”
Andere belangrijke composities van Bernstein zijn Prelude, Fuga en Riffs voor solo klarinet en jazz ensemble, (1949); Serenade voor viool, strijkers en percussie, (1954); Symphonic Dances from “West Side Story,” (1960); Chichester Psalms voor koor, jongenssopraan en orkest (1965); MASS: A Theater Piece for Singers, Players and Dancers (1971), in opdracht voor de opening van het John F. Kennedy Center for the Performing Arts in Washington, DC, en daar voor het eerst werd uitgevoerd in 1971; Songfest een liederencyclus voor zes zangers en orkest (1977); Divertimento voor orkest (1980); Halil voor solo fluit en klein orkest (1981); Touches voor solo piano (1981); Missa Brevis voor zangers en percussie (1988); Anniversaries voor piano solo; Concerto voor orkest (“Jubilee Games”) (1989); en Arias and Barcarolles voor twee zangers en pianoduet (1988).
Bernstein schreef ook een eenakter, Trouble in Tahiti (1952), en het vervolg daarop, de driedelige opera A Quiet Place (1983). Hij werkte samen met choreograaf Jerome Robbins aan drie grote balletten: Fancy Free (1944) en Facsimile (1946) voor het American Ballet theater; en Dybbuk (1975) voor het New York City Ballet. Hij componeerde de partituur voor de bekroonde film On the Waterfront (1954) en toneelmuziek voor twee Broadway toneelstukken: Peter Pan (1950) en The Lark (1955).
Bernstein leverde een substantiële bijdrage aan het Broadway musical toneel. Hij werkte samen met Betty Comden en Adolph Green aan On the Town (1944) en Wonderful Town (1953). In samenwerking met o.a. Richard Wilbur en Lillian Hellman schreef hij Candide (1956). Andere versies van Candide werden geschreven in samenwerking met Hugh Wheeler, Stephen Sondheim, e.a. In 1957 werkte hij opnieuw samen met Jerome Robbins, Stephen Sondheim, en Arthur Laurents, aan de beroemde musical West Side Story, waarvan ook een Academy Award-winnende film werd gemaakt. In 1976 schreven Bernstein en Alan Jay Lerner 1600 Pennsylvania Avenue.
Festivals van Bernsteins muziek zijn over de hele wereld geproduceerd. In 1978 sponsorde de Israel Philharmonic een festival ter herdenking van zijn jarenlange toewijding aan Israël. Het Israel Philharmonic verleende hem ook de titel van Laureate Conductor in 1988. In 1986 organiseerden het Londens Symfonie Orkest en het Barbican Centre een Bernstein Festival. Het Londens Symfonie Orkest benoemde hem in 1987 tot Erevoorzitter. In 1989 organiseerde de stad Bonn een Beethoven/Bernstein Festival.
In 1985 eerde de National Academy of Recording Arts and Sciences de heer Bernstein met de Lifetime Achievement Grammy Award. Hij won elf Emmy Awards in zijn carrière. Zijn serie op televisie uitgezonden concerten en lezingen begon met het Omnibus programma in 1954, gevolgd door de buitengewone Young People’s Concerts met de New York Philharmonic in 1958, die zich over veertien seizoenen uitstrekten. Onder zijn vele optredens in de PBS-serie Great Performances was het elfdelige bejubelde “Bernstein’s Beethoven”. In 1989 herdachten Bernstein en anderen de invasie van Polen in 1939 in een wereldwijde televisie-uitzending vanuit Warschau.
Bernsteins geschriften werden gepubliceerd in The Joy of Music (1959), Leonard Bernstein’s Young People’s Concerts (1961), The Infinite Variety of Music (1966), en Findings (1982). Elk van deze werken is op grote schaal vertaald. Hij gaf zes lezingen aan de Harvard University in 1972-1973 als Charles Eliot Norton Professor of Poetry. Deze lezingen werden later gepubliceerd en op televisie uitgezonden als The Unanswered Question. Bernstein maakte altijd graag gebruik van de mogelijkheid om jonge musici te onderwijzen. Zijn master classes in Tanglewood waren beroemd. Hij speelde een belangrijke rol bij de oprichting van het Los Angeles Philharmonic Institute in 1982. Hij hielp bij het oprichten van een opleidingsorkest van wereldklasse op het Schleswig Holstein Music Festival. Hij richtte het Pacific Music Festival op in Sapporo, Japan. Dit internationale festival, gemodelleerd naar Tanglewood, was het eerste in zijn soort in Azië en duurt tot op de dag van vandaag voort.
Bernstein ontving vele onderscheidingen. In 1981 werd hij verkozen tot lid van de American Academy of Arts and Letters, die hem een Gold Medal gaf. De National Fellowship Award in 1985 was een blijk van waardering voor zijn levenslange steun aan humanitaire doelen. Hij ontving de gouden medaille van de MacDowell Colony; medailles van de Beethoven Society en het Mahler Gesellschaft; de Händel Medallion, de hoogste onderscheiding van New York City voor de kunsten; een Tony award (1969) voor Distinguished Achievement in the Theater; en tientallen eredoctoraten en onderscheidingen van hogescholen en universiteiten. Hij kreeg ceremoniële sleutels van onder andere de steden Oslo, Wenen, Beersjeva en het dorp Bernstein in Oostenrijk. Nationale onderscheidingen kwamen uit Italië, Israël, Mexico, Denemarken, Duitsland (het Kruis van Grote Verdienste), en Frankrijk (Chevalier, Officier en Commandeur van het Legion d’Honneur). Hij ontving de Kennedy Center Honors in 1980.
Wereldvrede was een bijzondere zorg van Bernstein. Tijdens toespraken aan de Johns Hopkins University in 1980 en aan de Cathedral of St. John the Divine in New York in 1983, beschreef hij zijn visie op wereldwijde harmonie. Zijn “Journey for Peace” tournee naar Athene en Hiroshima met het orkest van de Europese Gemeenschap in 1985, was ter herdenking van de 40ste verjaardag van de atoombom. In december 1989 dirigeerde Bernstein de historische “Berlin Celebration Concerts” aan beide zijden van de Berlijnse Muur, toen deze werd ontmanteld. De concerten waren een nooit eerder vertoond gebaar van samenwerking, waarbij de musici het voormalige Oost-Duitsland, West-Duitsland en de vier mogendheden die Berlijn na de Tweede Wereldoorlog hadden opgedeeld, vertegenwoordigden.
Bernstein steunde Amnesty International vanaf het begin. In 1987 richtte hij het Felicia Montealegre Fonds op ter nagedachtenis aan zijn in 1978 overleden vrouw.
In 1990 ontving Bernstein de Praemium Imperiale, een internationale prijs die in 1988 door de Japan Arts Association in het leven was geroepen en werd toegekend voor levenslange verdiensten in de kunst. Bernstein gebruikte de prijs van 100.000 dollar om The Bernstein Education Through the Arts (BETA) Fund, Inc. op te richten voor zijn dood op 14 oktober 1990.
Bernstein was de vader van drie kinderen — Jamie, Alexander, en Nina — en de grootvader van vier: Francisca, Evan, Anya, en Anna.