Lineair perspectief, een systeem om een illusie van diepte te scheppen op een plat vlak. Alle parallelle lijnen (orthogonalen) in een schilderij of tekening met dit systeem convergeren in een enkel verdwijnpunt op de horizonlijn van de compositie.
Lineair perspectief zou omstreeks 1415 zijn bedacht door de Italiaanse renaissance-architect Filippo Brunelleschi en later zijn gedocumenteerd door architect en schrijver Leon Battista Alberti in 1435 (Della Pittura). Lineair perspectief was waarschijnlijk al bekend bij kunstenaars en architecten in de oude Griekse en Romeinse perioden, maar er bestaan geen verslagen uit die tijd, en de praktijk ging dus verloren tot de 15e eeuw.
De drie componenten die essentieel zijn voor het lineair perspectief systeem zijn orthogonalen (parallelle lijnen), de horizonlijn, en een verdwijnpunt. Om verder van de toeschouwer te lijken, worden voorwerpen in de composities steeds kleiner gemaakt naarmate ze het verdwijnpunt naderen. Vroege voorbeelden van Brunelleschi’s systeem zijn te zien in Donatello’s reliëf St. Joris doodt de draak (ca. 1416-17) en Masaccio’s schilderij De Heilige Drie-eenheid (1425-27), een dramatische illusionistische kruisiging. Andrea Mantegna (die ook de techniek van de verkorting beheerste), Leonardo da Vinci, en de Duitse kunstenaar Albrecht Dürer worden beschouwd als enkele van de vroege meesters van het lineair perspectief. Toen de beperkingen van het lineaire perspectief duidelijk werden, vonden kunstenaars extra hulpmiddelen uit (bijv, verkorting en anamorfose) om de meest overtuigende illusie van ruimte en afstand te bereiken.