William Carlos Williams (1883-1963) combineerde de beroemde twee carrières van arts en schrijver, en stond aan de wieg van een specifiek Amerikaanse versie van het Modernisme. Hij werd geboren in Rutherford, New Jersey, als zoon van een New Yorkse zakenman van Britse afkomst en een Puerto Ricaanse moeder met artistiek talent. Hij groeide op met Spaans en Frans als ook Engels, vanaf het begin in harmonie met Amerika’s multiraciale en immigrantentradities. Hij studeerde medicijnen aan de Universiteit van Pennsylvania waar hij belangrijke vriendschappen sloot met Ezra Pound en Hilda Doolittle (H.D.). Hij studeerde af in 1906 en begon, na verdere medische studie in de kindergeneeskunde, in 1910 zijn eigen praktijk in Rutherford, waar hij de komende eenenveertig jaar zijn patiënten ijverig behandelde. Hoewel hij verschillende belangrijke reizen naar Europa maakte, was Williams’ leven voornamelijk geworteld in wat hij “het lokale” noemde. In 1912 trouwde hij met Florence Herman en zij betrokken een huis in Rutherford waar zij en hun twee zonen vele jaren woonden. Williams’ vroege gedichten, begonnen op de universiteit, zijn Keatsiaans en afgeleid, maar hij verliet deze stijl al snel en, onder invloed van Pound, omarmde hij het Imagisme en de nadruk op duidelijke visuele details en het exacte woord. Lokaal was hij misschien wel, maar Williams was nooit provinciaal: zijn vriendschap met Pound hield hem in contact met stromingen in de internationale avant-garde en hij werd ook deel van een radicale groep kunstenaars en schrijvers in New York bekend als ‘The Others’ waartoe Marcel Duchamp, Man Ray, Wallace Stevens en Marianne Moore behoorden. Wat Williams onderscheidde van andere leden van de modernistische beweging was zijn vastberadenheid om poëzie te creëren vanuit een specifiek Amerikaans idioom, geïnspireerd door de ritmes van het dagelijks spraakgebruik. Deze drang om een democratische esthetiek te smeden stond haaks op de afhankelijkheid van dichters als Pound en T.S. Eliot van klassieke en Europese tradities. Terwijl Williams’ productie enorm was – inclusief korte verhalen, romans, toneelstukken en essays – bleef deze ambitie een drijvende kracht. Het werd ook beïnvloed door een politiek engagement – hij omschreef zichzelf als socialist – gevormd door zijn dagelijks contact met de grotendeels arbeidersklasse patiënten die hij zag in zijn praktijk.
Een belangrijke doorbraak in Williams’ methoden kwam met de montage van proza en poëzie, gegrond in spreektaal, van Spring and All (1923). Zijn zoektocht naar een echt inheemse vorm van poëzie maakte van hem een rusteloze experimentator, vooral wat betreft metrum en belijning. Traditionele vormen verlatend, verkende Williams meer flexibele ritmes, inclusief een radicaal gebruik van enjambement, (de voortzetting van de ene regel naar de andere van een enkele zinseenheid), die de lezer dwingt om eenvoudige objecten als kruiwagens en pruimen tegen te komen, en dus opnieuw te evalueren. Vanaf de jaren 1950 ontwikkelde hij een drietraps of ‘triadische’ lijn en zijn concept van de “variabele voet” die zijn latere werk een sterke visuele dimensie geeft, bijna als die van een abstract schilderij.
Hoewel Williams in literaire kringen bewonderd werd in de jaren 1920 en 1930 moest hij wachten tot 1937 op een betrouwbare uitgever toen de beginnende New Directions hem een van hun belangrijkste auteurs maakte. Vanaf toen werd zijn voorbeeld echter steeds invloedrijker: schrijvers zo divers als Robert Lowell en Allen Ginsberg wendden zich tot hem voor poëtische inspiratie en hij effende de weg voor veel van de bewegingen van de jaren 1950 waaronder de Black Mountain Poets, de New York, School, de Beats en de San Francisco Renaissance. In de jaren veertig begon hij aan zijn vijfdelige epos over het leven in een kleine stad, Paterson, het hoogtepunt van zijn geloof in de wezenlijk poëtische aard van de alledaagsheid. De kritische waardering begon zijn prestaties in te halen toen het derde deel van Paterson (1949) de National Book Award won. Het decennium bracht echter ook moeilijkheden met zich mee: in 1951 kreeg hij de eerste van vele beroertes waardoor hij genoodzaakt was de geneeskunde op te geven en vervolgens werd zijn positie als adviseur van de Library of Congress ingetrokken tijdens de anticommunistische hysterie van McCarthy, een gebeurtenis die leidde tot een verblijf in het ziekenhuis wegens depressie. Hij bleef lijden aan een reeks slopende beroertes en stierf in 1963. Zijn laatste gepubliceerde bundel, Pictures from Breughel and Other Poems, werd postuum bekroond met de Pulitzer Prize.
De gedichten uit zijn Archief dateren uit zijn grote poëtische bloei van midden jaren twintig tot midden jaren veertig, met uitzondering van ‘Postlude’ dat uit 1913 stamt en een interessant contrast vormt met de gedichten van Williams volwassen stijl. Het is een stuk dat vooruit en achteruit kijkt in zijn combinatie van het soort poëtische dictie dat Williams al snel zou verlaten met een moderne sensibiliteit in zijn ironische kijk op een liefdesrelatie die over de houdbaarheidsdatum is. Het is interessant om het te vergelijken met ‘Queen Anne’s Lace’, een later gedicht dat ook zeer romantisch is, gebaseerd op de traditionele vergelijking tussen vrouwen en bloemen, maar dat totaal anders is in manier en effect: in plaats van de klassieke allusiviteit van ‘Postlude’, is de centrale metafoor van het gedicht een alledaags veld. Het gedicht maakt deze accentverschuiving expliciet: de vrouw is niet als de decoratieve afstandelijkheid van een witte anemoon, maar heeft eerder de kracht van “een veld/ van de wilde wortel/ die het veld met geweld inneemt”.
Op de opname staat ook een van de bepalende gedichten van de 20e eeuw: de beknoptheid van ‘The Red Wheelbarrow’ – slechts zestien woorden in totaal – doet zijn iconische roem vermoeden. Het is echter het archetypische voorbeeld van Williams’ vaak geciteerde stelregel “geen ideeën maar in dingen”, de extreme eenvoud van de taal en de precieze plaatsing van elk visueel element een argument voor helder zicht in poëzie, ontdaan van conventioneel symbolisme. Elders komt Williams sociale geweten naar voren, in de verbeeldingsvolle empathie van ‘The Widow’s Lament in Springtime’ en de meer openlijk politieke visie van ‘The Yachts’ en ‘To Elsie’. De eerste is radicaal op een andere manier dan het experimentele minimalisme van ‘The Red Wheelbarrow’ omdat het een beeld geeft van kapitalistische onderdrukking: Williams vangt de opwinding van de triomfantelijke vooruitgang van de jachten, maar hij ziet ook de meedogenloosheid van het voorrecht dat ze vertegenwoordigen. To Elsie’, zijn tweeëntwintig strofen gegoten in een enkele zin, construeert een krachtige kritiek van een moderne wereld waarin de lagere klassen worden gedegradeerd door lust en uitgebuit door de beter bedeelden. Het laatste gedicht, ‘The Dance’, viert beweging en Williams grote liefde voor kunst. Hier gebruikt hij een traditioneel metrum, de dactylus (één beklemtoonde lettergreep gevolgd door twee onbeklemtoonde) die het gedicht een krachtige voorwaartse dynamiek geeft. De wervelende energie van de boeren wordt ook versterkt door het enjambement van elke regel, dat geen adempauze toelaat. Het voelt bijzonder belangrijk om te kunnen luisteren naar deze grote pleitbezorger van de Amerikaanse spraak, zijn lichte heldere stem die geniet van de verschillende soorten muziek die door elk gedicht worden gecreëerd.