Wat is de neoklassieke groeitheorie?
De neoklassieke groeitheorie is een economische theorie die schetst hoe een gestage economische groei het resultaat is van een combinatie van drie drijvende krachten – arbeid, kapitaal en technologie. Het National Bureau of Economic Research noemt Robert Solow en Trevor Swan als de eersten die in 1956 het model van economische groei op lange termijn hebben ontwikkeld en geïntroduceerd. Het model ging eerst uit van exogene bevolkingsgroei om het groeitempo te bepalen, maar in 1957 nam Solow technologische veranderingen in het model op.
- Robert Solow en Trevor Swan introduceerden de neoklassieke groeitheorie voor het eerst in 1956.
- De theorie stelt dat economische groei het resultaat is van drie factoren – arbeid, kapitaal en technologie.
- Weliswaar beschikt een economie over beperkte middelen in termen van kapitaal en arbeid, maar de bijdrage van technologie aan de groei is grenzeloos.
Hoe de neoklassieke groeitheorie werkt
De theorie stelt dat het kortetermijnevenwicht voortvloeit uit variërende hoeveelheden arbeid en kapitaal in de productiefunctie. De theorie stelt ook dat technologische verandering een grote invloed heeft op een economie, en dat economische groei niet kan doorgaan zonder technologische vooruitgang.
De neoklassieke groeitheorie schetst de drie factoren die nodig zijn voor een groeiende economie. Dit zijn arbeid, kapitaal en technologie. De neoklassieke groeitheorie verduidelijkt echter dat een tijdelijk evenwicht iets anders is dan een langetermijnevenwicht, waarvoor geen van deze drie factoren vereist is.
Bijzondere beschouwing
Deze groeitheorie stelt dat de accumulatie van kapitaal binnen een economie, en de manier waarop mensen dat kapitaal gebruiken, belangrijk is voor economische groei. Verder bepaalt de verhouding tussen het kapitaal en de arbeid van een economie haar output. Ten slotte wordt aangenomen dat technologie de arbeidsproductiviteit verhoogt en de outputmogelijkheden van arbeid doet toenemen.
Daarom wordt de productiefunctie van de neoklassieke groeitheorie gebruikt om de groei en het evenwicht van een economie te meten. Die functie is Y = AF (K, L).
- Y staat voor het bruto binnenlands product (BBP) van een economie
- K staat voor het aandeel kapitaal
- L beschrijft de hoeveelheid ongeschoolde arbeid in een economie
- A staat voor een bepalend niveau van technologie
Hoewel, vanwege de relatie tussen arbeid en technologie wordt de productiefunctie van een economie vaak herschreven als Y = F (K, AL).
Verhoging van een van de inputs heeft gevolgen voor het BBP en dus voor het evenwicht van een economie. Als de drie factoren van de neoklassieke groeitheorie echter niet allemaal gelijk zijn, neemt het rendement van zowel ongeschoolde arbeid als kapitaal op een economie af. Deze verminderde opbrengsten impliceren dat verhogingen van deze twee inputs exponentieel afnemende opbrengsten hebben, terwijl technologie grenzeloos is in haar bijdrage aan groei en de resulterende output die zij kan produceren.
Voorbeeld van de neoklassieke groeitheorie
Een studie uit 2016 gepubliceerd in Economic Themes door Dragoslava Sredojević, Slobodan Cvetanović, en Gorica Bošković getiteld “Technological Changes in Economic Growth Theory: Neoclassicical, Endogenous, and Evolutionary-Institutional Approach” onderzocht de rol van technologie specifiek en de rol ervan in de neoklassieke groeitheorie.
De auteurs vinden een consensus tussen verschillende economische perspectieven die allemaal wijzen op technologische verandering als een belangrijke generator van economische groei. Zo hebben neoklassiekers in het verleden sommige regeringen onder druk gezet om te investeren in wetenschappelijke en onderzoeksontwikkeling ten behoeve van innovatie.
Aanhangers van de endogene theorie benadrukken factoren als technologische spillover en onderzoek en ontwikkeling als katalysatoren voor innovatie en economische groei. Ten slotte houden evolutionaire en institutionele economen in hun modellen voor technologische innovatie en economische groei rekening met de economische en sociale omgeving.