Andy Warhol, Gold Marilyn Monroe, 1962, zeefdruk op doek, 6′ 11 1/4″ x 57″ (211.4 x 144,7 cm) (Museum of Modern Art, New York)
Populaire cultuur, “populaire” kunst
Op het eerste gezicht lijkt Pop Art de populaire cultuur te verheerlijken door soepblikken, stripverhalen en hamburgers te verheffen tot kunst aan de muren van musea. Maar een tweede blik kan ook wijzen op kritiek op de massamarketingpraktijken en de consumptiecultuur die in de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog opkwamen. Andy Warhol’s Gold Marilyn Monroe (1962) weerspiegelt duidelijk deze inherente ironie van Pop. Het centrale beeld op een gouden achtergrond doet denken aan een religieuze traditie van geschilderde iconen, waarbij de Hollywoodster wordt getransformeerd in een Byzantijnse Madonna die onze obsessie met beroemdheid weerspiegelt. Warhols spirituele verwijzing was bijzonder schrijnend gezien Monroes zelfmoord een paar maanden eerder. Net als religieuze fanatici aanbaden de fans van de actrice hun idool; toch vestigt Warhol met zijn slordige zeefdruk de aandacht op de kunstmatigheid van Marilyns glamoureuze façade en plaatst hij haar naast andere massaproducten als een blik soep of een doos Brillo-pads.
Genesis of Pop
Richard Hamilton, Just what is it that makes today’s home so different, so appealing?, 1956, collage, 26 cm × 24,8 cm (10,25 in × 9,75 in) (Kunsthalle Tübingen, Tübingen, Duitsland)
In dit licht is het niet verwonderlijk dat de term “Pop Art” voor het eerst opdook in Groot-Brittannië, dat na de oorlog met grote economische problemen te kampen kreeg. Aan het eind van de jaren veertig begonnen kunstenaars van de “Independent Group” zich voor het eerst geïdealiseerde beelden van de Amerikaanse levensstijl toe te eigenen die ze aantroffen in populaire tijdschriften als onderdeel van hun kritiek op de Britse samenleving. Criticus Lawrence Alloway en kunstenaar Richard Hamilton worden meestal gecrediteerd als de bedenkers van de term, mogelijk in de context van Hamiltons beroemde collage uit 1956, Just what is it that makes today’s home so different, so appealing? De afbeelding, die werd gemaakt om de tentoonstelling “This Is Tomorrow” van de Independent Group in 1956 in Londen aan te kondigen, toont een gespierde halfnaakte man die een fallisch geplaatste Tootsie Pop vasthoudt.
Robert Rauschenberg, Bed, 1955, olieverf en potlood op kussen, dekbed en laken op houten dragers, 191,1 x 80 x 20,3 cm (The Museum of Modern Art, New York)
De oorsprong van Pop Art gaat echter nog verder terug. In 1917 beweerde Marcel Duchamp dat elk object – inclusief zijn beruchte voorbeeld van een urinoir – kunst kon zijn, zolang de kunstenaar het maar als zodanig bedoelde. Kunstenaars uit de jaren vijftig bouwden voort op dit idee en tartten de grenzen tussen kunst en het echte leven, zowel in de muziek- en dansdisciplines als in de beeldende kunst. Robert Rauschenbergs verlangen om “te werken in de kloof tussen kunst en leven” leidde er bijvoorbeeld toe dat hij voorwerpen als bedkussens, autobanden en zelfs een opgezette geit verwerkte in zijn “combinatieschilderijen”, waarin kenmerken van schilderkunst en beeldhouwkunst samenkwamen. Ook Claes Oldenberg creëerde The Store, een installatie in een leegstaand winkelpand waar hij ruw gemaakte sculpturen van merkartikelen verkocht. Deze “proto-pop” kunstenaars reageerden deels tegen de rigide kritische structuur en verheven filosofieën rond het Abstract Expressionisme, de dominante kunststroming van die tijd; maar hun werk weerspiegelde ook de talrijke sociale veranderingen die om hen heen plaatsvonden.
De naoorlogse consumentencultuur grijpt (en laat nooit meer los)
Vijftiger jaren advertentie voor de American Gas Association
De jaren na de Tweede Wereldoorlog kenden een enorme groei van de Amerikaanse economie, die, in combinatie met innovaties in de technologie en de media, een consumentencultuur voortbracht met meer vrije tijd en besteedbaar inkomen dan ooit tevoren. De verwerkende industrie, die tijdens de oorlog was gegroeid, begon nu alles in massa te produceren, van haarlak en wasmachines tot glimmende nieuwe cabriolets, waarvan de adverteerders beweerden dat ze hun eigenaars het ultieme genot zouden brengen. De ontwikkeling van de televisie en de veranderingen in de gedrukte reclame legden een nieuwe nadruk op grafische beelden en herkenbare merklogo’s – iets wat we nu als vanzelfsprekend beschouwen in onze visueel verzadigde wereld.
Het was in deze artistieke en culturele context dat Pop kunstenaars hun kenmerkende stijl van de vroege jaren 1960 ontwikkelden. Gekenmerkt door duidelijk weergegeven beelden van populaire onderwerpen, leek het een aanval op de normen van de moderne schilderkunst, die abstractie had omarmd als een weerspiegeling van universele waarheden en individuele expressie.
Irony and Iron-Ons
(L) Roy Lichtenstein, Meisje met een bal, 1961, olieverf op doek, 60 1/4 x 36 1/4″ (153 x 91.9 cm) (Museum of Modern Art, New York); (R) Detail van gezicht waarop Lichtensteins geschilderde Benday-stippen te zien zijn)
In tegenstelling tot de druipende verf en snijdende penseelstreken van het Abstract Expressionisme – en zelfs van de Proto-Pop Art – imiteerden popart-kunstenaars met hun verf de aanblik van industriële druktechnieken. Deze ironische benadering wordt geïllustreerd door Lichtensteins methodisch geschilderde Benday-stippen, een mechanisch proces dat wordt gebruikt voor het drukken van pulpstrips.
Toen het decennium vorderde, verschoven kunstenaars van het schilderen naar het gebruik van industriële technieken. Warhol begon zeefdrukken te maken, maar verwijderde zich verder van het proces door anderen het eigenlijke drukwerk te laten doen in zijn studio, die de toepasselijke naam “The Factory” kreeg. Op dezelfde manier liet Oldenburg zijn vroege installaties en performances achter zich om de grootschalige sculpturen van plakjes cake, lippenstiften en wasknijpers te maken waar hij vandaag de dag het meest bekend om is.