Aan het begin van 286 was Diocletianus in Nicomedia. In de tussentijd hadden hij en zijn luitenanten de oproer onder de Romeinse troepen aan de grenzen tot bedaren gebracht. Vanaf dat moment wijdde hij zich aan het herstellen van de burgerlijke orde in het rijk door het leger uit de politiek te verwijderen.
Hoewel hij uit de gelederen van het leger kwam, was Diocletianus, eigenlijk, geen soldaat. Hij was nog maar net aan de macht toen hij een onverwachte beslissing nam: hij deelde de troon met een collega van zijn keuze. Het rijk was te groot voor één man om te besturen; bijna elke week moest hij, hetzij in Afrika, hetzij ergens aan de grens die zich uitstrekte van Brittannië tot de Perzische Golf, langs de Rijn, de Donau, de Pontus Euxinus (Zwarte Zee), en de Eufraat, een opstand onderdrukken of een invasie stoppen. Diocletianus, die zich meer aangetrokken voelde tot het bestuur, verlangde een man die zowel een soldaat als een trouwe metgezel was om de verantwoordelijkheid voor de militaire verdediging op zich te nemen. In 286 koos hij Maximianus, een Illyriër, de zoon van een boer uit de streek rond Sirmium. Even later koos hij, hoewel hij Rome als officiële hoofdstad behield, twee andere residenties. Maximianus, die verantwoordelijk was voor het Westen, werd te Milaan in Noord-Italië geïnstalleerd, om Duitse invallen te voorkomen. Diocletianus vestigde zich te Nicomedia, in West-Anatolië en dicht bij de Perzische grens, om het Oosten in het oog te houden. Zes jaar later, in 293, voegde hij, nadat hij de titel van “Augustus” had aangenomen en ook aan Maximianus had gegeven, er nog twee collega’s aan toe: Galerius, een gewezen herder, en Constantius I Chlorus, volgens de legende van zijn huis een Dardische edelman, maar ook een tamelijk onbehouwen landgenoot. Deze toegevoegde medewerkers kregen elk de titel “Caesar” en werden aan een Augustus verbonden, Constantius aan Maximianus (met een residentie in Trier), en Galerius aan Diocletianus zelf (met een residentie in Sirmium).
Hiermee werd het rijk, terwijl het een patrimonium indivisum (onverdeelde erfenis) bleef, niettemin bestuurlijk verdeeld: Diocletianus, woonachtig te Nicomedia, waakte over Thracië, Azië en Egypte; Galerius, woonachtig te Sirmium, waakte over Illyrië, de Donauprovincies en Achaea; Maximianus, woonachtig te Milaan, over Italië, Sicilië en Afrika; en Constantius I Chlorus, woonachtig te Trier, over Gallië, Spanje en Brittannië. Om de eenheid van de collega’s te versterken, adopteerde elke Augustus zijn Caesar. De banden werden verder aangehaald toen Galerius trouwde met Valeria, de dochter van Diocletianus, en Constantius I Chlorus zijn vrouw (of concubine) Helena, de moeder van de toekomstige keizer Constantijn I, verstootte om te trouwen met Theodora, de stiefdochter van Maximianus. Het keizerrijk had nu vier heersers, die door de auteurs van de Historia Augusta (een verzameling biografieën van Romeinse keizers en caesars, gepubliceerd in de 17e eeuw) werden gevierd als de quattuor principes mundi (“vier prinsen van de wereld”), en Diocletianus wijdde deze menselijke eenheid in door een religieuze band aan te gaan. Omdat hij geloofde dat hij aan de macht was gekomen door goddelijke wil, zoals geopenbaard door het “noodlottige” zwijn, beschouwde hij zichzelf en Maximianus als “zonen van goden en scheppers van goden”. Na 287 noemde hij zichzelf Jovius (Jove) en Maximianus werd Herculius (Hercules) genoemd, waarmee werd aangegeven dat zij door de goden waren uitverkoren en voorbestemd als deelnemers aan de goddelijke natuur. Zo werden zij belast met het verdelen van de weldaden van de Voorzienigheid, Diocletianus met goddelijke wijsheid, en Maximianus met heldhaftige energie. Later aangeduid als dominus et deus op munten en inscripties, omringde Diocletianus zich met pracht en praal en gaf hij regelmatig blijk van zijn autocratische wil. Onder Diocletianus kreeg het rijk de trekken van een theocratie.
Diocletianus’ hervormingen waren succesvol; zij maakten een einde aan de binnenlandse anarchie, en elders stelden zij Maximianus in staat de opstand in Gallië van de Bagaudae te verslaan, bendes boeren die de tribuut onderdrukkend vonden. Toen de vrede na een veldtocht tegen de Germanen nog maar nauwelijks was hersteld, moest Maximianus het opnemen tegen Carausius, die, nadat hij voor het keizerrijk in Brittannië tegen de Frankische en Saksische piraten had gevochten, in opstand kwam en zichzelf in 287 in Brittannië tot keizer benoemde. Carausius regeerde bijna 10 jaar in Brittannië tot Constantius I Chlorus er in 296 in slaagde Brittannië aan het keizerrijk terug te geven. Nauwelijks waren de problemen in Mauretanië en in de Danubische gebieden opgelost toen Egypte zich onafhankelijk verklaarde onder de usurpator Achilleus. Diocletianus heroverde het land in 296. Tenslotte moest hij in 297 de strijd aanbinden met Narses, koning van Perzië, die Syrië was binnengevallen. Daar hij nog in Egypte bezet was, droeg hij deze operatie op aan Galerius, die, na een langdurige veldtocht, uiteindelijk de overwinning voor de Romeinen behaalde. Tiridates, koning van Armenië en beschermeling van de Romeinen, kon terugkeren op zijn troon; de Tigris werd de oostgrens van het rijk; en er heerste vrede in dat deel van de wereld tot aan de regering van Constantijn I (306-337).