Selected Poems and Fragments
‘De Griekse dichteres Sappho en het Meisje van Mytilene’
Nicolai Abildgaard (Deens, 1743 – 1809) – Het Statens Museum for Kunst
- Home
- Download
Vertaald door A. S. Kline © Copyright 2005 All Rights Reserved
Dit werk mag vrij worden gereproduceerd, opgeslagen en doorgegeven, elektronisch of anderszins, voor elk niet-commercieel doel. Voorwaarden en uitzonderingen zijn van toepassing.
Inhoud
- ‘Glitterende-gedachte-doodloze Aphrodite’
- ‘Wees hier, door mij’
- ‘Kom naar mij hier van Kreta’
- ‘De sterren rond de mooie maan’
- ‘Hij is stervende, Cytherea, jouw tedere Adonis’
- ‘Sommigen zeggen ruiters, sommigen zeggen krijgers’
- ‘Sta op en kijk me aan, van aangezicht tot aangezicht’
- ‘De liefde deed mijn hart schudden’
- ‘Hij is gelijk aan de Goden, die man’
- ‘Maar jij, o Dika, kranst lieflijke slingers in je haar’
- Fragmenten, over Liefde en Verlangen
- ‘Ik heb een dochter, gouden’
- ‘Hesperus, breng jij weer terug’
- ‘Meisjes, wees vurig naar de geurig-bloesem’
- ‘De maan is onder’
over de Muzen
‘Glitterende-geestige doodloze Aphrodite’
Glitterende-geestige doodloze Aphrodite,
Ik smeek u, dochter van Zeus, weefster van strikken,
Verpletter mijn hart niet met felle
Pijn, godin,
Maar kom nu,
als ooit tevoren
Je hoorde mijn stem, ver weg, en luisterde,
En verliet je vaders gouden huis,
En kwam,
Je spande je strijdwagen.
Mussen, die je over zwarte aarde brachten,
Een suizen van vleugels door de lucht,
Door de lucht.
Ze kwamen. En u, heilige,
Glimlachend met doodloos gelaat, vragend
Wat nu, terwijl ik lijd: waarom nu
roep ik tot u, opnieuw:
Wat begeer ik nu boven alles in mijn
gekke hart.
Wie zal ik nu overhalen
om u weer tot haar liefde toe te laten,
Sappho, die u nu onrecht aandoet?
Als ze nu vlucht, zal ze later volgen,
Als ze geschenken weigert, zal ze ze geven.
Als ze nu niet liefheeft, zal ze spoedig
Liefhebben tegen haar wil.’
Kom nu tot mij, dan, bevrijd mij
Van pijnlijke zorg, en win mij
Al wat mijn hart verlangt te winnen. Jij,
wees mijn vriend.
‘Wees hier, bij mij’
Wees hier, bij mij,
Vrouwe Hera, ik bid
Die de Atreides antwoordde,
Glorierijke koningen.
Ze bereikten grote dingen
Daar, en op zee,
En kwamen naar Lesbos,
Hun thuisweg versperd
Tot ze tot u riepen, tot Zeus
Van de supplianten, tot Dionysus, Thyone’s
Lieflijk kind: wees nu vriendelijk,
Help mij, zoals gij hen geholpen hebt…
‘Kom hier van Kreta’
Kom hier van Kreta,
Naar deze heilige tempel, waar
Uw lieflijke appelgaard staat,
En uw altaren die
flikkeren van wierook.
En onder de appeltakken, koud
Helder water klinkt, alles geschaduwd
Door rozen, en slaap die valt van
Helder trillende bladeren.
En een weide voor paarden bloeit
Met de bloemen van de lente, en briesjes
Stromen hier als honing:
Kom hier tot mij,
Hier, Cyprianus, neem fijn
Nectar in gouden bekers
Gemengd met een feestelijke vreugde,
En schenk.
‘De sterren rond de mooie maan’
De sterren rond de mooie maan
Het verbergen van hun glinsterende vormen
Wanneer zij vol op aarde schijnt…
Zilver…
‘Hij is stervende, Cytherea, je tedere Adonis,’
Hij is stervende, Cytherea, je tedere Adonis,
Wat moeten we doen?
Klop op je borsten, meisjes, scheur je tunieken…
‘Sommigen zeggen ruiters, anderen zeggen krijgers’
Sommigen zeggen ruiters, anderen zeggen krijgers,
Sommigen zeggen dat een vloot schepen het mooiste
visioen in deze duistere wereld is, maar ik zeg dat het
is wat je liefhebt.
Het is makkelijk om dit iedereen duidelijk te maken,
Aangezien Helen, zij die
alle anderen in schoonheid overtrof,
een fijne echtgenoot verliet,
en naar Troje trok
zonder een gedachte aan
haar dochter, haar lieve ouders…
Op een dwaalspoor gebracht…
En ik herinner mij Anaktoria, wier zoete stap
Of die flikkering van licht op haar gezicht,
Ik zie liever dan Lydische strijdwagens
Of de gewapende gelederen van de hoplieten.
‘Sta op en kijk me aan, van aangezicht tot aangezicht’
Sta op en kijk me aan, van aangezicht tot aangezicht
Mijn vriend,
Laat de schoonheid van je ogen los……
‘Liefde deed mijn hart schudden’
De liefde deed mijn hart schudden,
Zoals de wind op de berg
De eikenbomen beroeren.
‘Hij is gelijk aan de Goden, die man’
Hij is gelijk aan de Goden, die man
Die tegenover je zit,
Face to face, close enough, to sip
Your voice’s sweetness,
And what excites my mind,
Your laughter, glinsterend. Dus,
Als ik je zie, voor een moment,
Mijn stem gaat,
Mijn tong bevriest. Vuur,
Delicaat vuur, in het vlees.
Blind, verbijsterd, het geluid
van de donder, in mijn oren.
Rillend van zweet, koud
Trillingen over de huid,
Ik krijg de kleur van dood gras,
En ik ben een centimeter van sterven verwijderd.
‘Maar jij, o Dika, krans in je haar,’
Maar jij, o Dika, krans in je haar,
Scheuten van dille samenvlechten, met slanke handen,
Want de Gratiën verkiezen hen die bloemen dragen,
En wenden zich af van hen die ongekroond gaan.
Fragmenten, over Liefde en Verlangen
I
…Je brandt me…
II
Denk aan die dingen
Wij deden in onze jeugd…
…Veel, mooie dingen…
III
…Steeds weer opnieuw…omdat die
waar ik het beste voor zorg, mij het meeste kwaad doen
IV
Jij kwam, en ik was gek op je
En je koelde mijn geest die brandde van verlangen…
V
Eens lang geleden hield ik van je, Atthis,
Een klein gracieus kind leek je me
VI
Nachtegaal, heraut van de lente
Met een stem van verlangen…
VII
Eros, nu weer, de losser van ledematen verontrust me,
Bitterzoet, sluw, oncontroleerbaar schepsel…
VIII
……… maar je bent me vergeten…
IX
Jij en mijn dienaar Eros…
X
Zoals de zoete-appel rood wordt hoog aan de tak,
Hoog op de hoogste, vergaten de appelplukkers,
Of niet vergeten, maar een die ze niet konden bereiken…
XI
Noch voor mij de honing
Noch de honingbij…
XII
Kom uit de hemel, gehuld in een purperen mantel…
XIII
Van alle sterren, de liefste…
XIV
Ik sprak tot u, Aphrodite, in een droom…
XV
Toch ben ik niet iemand die vreugde schept in het verwonden,
mijn geest is rustig…
XVI
Zoals de berghyacint, de purperen bloem
die herders vertrappen…
XVII
Lieve moeder, Ik kan het weefgetouw niet bewerken
Gevuld, door Aphrodite, met liefde voor een slanke jongen…
Fragmenten, over de Muzen
Ik
En als jij er niet meer bent, zal er geen herinnering
Aan jou en geen spijt zijn. Want jij deelt niet
De Pieriaanse rozen, maar ongezien in het huis van Hades
Jij zult dwalen, uitgeademd, tussen de spookachtige doden.
II
De Muzen hebben mijn leven vervuld
Met verrukking.
En als ik sterf zal ik niet vergeten worden.
III
En ik zeg u dat iemand ons zal herinneren
In de tijd die komt…
IV
Hier nu de tere Gratiën
En de Muzen met prachtig haar…
V
Het is niet goed, klagen in het huis der Muzen…
…dat ons niet past…
VI
Hier nu weer, Muzen, het gouden verlatend…
VII
Overweldigend, als de zangeres van Lesbos, die elders…
‘Ik heb een dochter, gouden’
Ik heb een dochter, gouden,
Mooi, als een bloem –
Kleis, mijn liefde –
En ik zou haar niet ruilen voor
Al de rijkdom van Lydia……
‘Hesperus, jij brengt weer terug’
Hesperus, jij brengt weer terug
Wat het ochtendlicht verstrooit,
Het schaap brengend: Het kind brengen:
Het kleine kind naar zijn moeder terugbrengen.
‘Meisjes, jullie zijn vurig naar de geurig-bloesem’
Meisjes, jullie zijn vurig naar de geurig-bloesem
De lieflijke gaven van de Muzen, voor de heldere melodieuze lier:
Maar nu heeft de ouderdom mijn teer lichaam gegrepen,
Nu is mijn haar wit, en niet meer donker.
Mijn hart is zwaar, mijn benen dragen mij niet meer,
Die eens zo vlot waren als reekalfjes, in de dans.
Ik treur vaak om mijn toestand; wat kan ik doen?
Mens zijn, er is geen manier om niet oud te worden.
Dageraad met roze armen, zegt men, verliefd,
Vroeger droeg Tithonus naar het einde van de wereld:
Mooi en jong was hij toen, maar eindelijk
Grijze ouderdom ving de echtgenote van een onsterfelijke vrouw.
‘De maan is onder’
De maan is onder,
De Pleiaden. Middernacht,
De uren vloeien voort,
Ik lig, alleen.