Bouwkundige en technologische prestaties
Sennacheribs meest blijvende werk was de wederopbouw van Nineve, zijn officiële residentie als kroonprins. Bij zijn aantreden maakte hij er zijn hoofdstad van en bouwde er een prachtig nieuw paleis, Shanina-la-ishu (“Nonesuch”). Met behulp van krijgsgevangenen als arbeidskrachten breidde hij de stad uit en verfraaide deze door straten aan te leggen, openbare gebouwen te restaureren en uit te breiden, en een grote binnenmuur van bijna 13 km lang op te richten, die de stad omringde, en een buitenmuur; beide muren staan er nog steeds. Sennacherib ondernam ook bouwactiviteiten in andere steden, met name in Ashur.
Sennacherib wordt geacht grote belangstelling te hebben voor de aanleg van tuinen en cultuurgronden, alsmede voor hun systemen van irrigatie. Rond zijn hoofdstad legde hij plantages aan met fruitbomen en parken met exotische bomen en planten; een van zijn introducties was de katoenplant, beschreven als “de woldragende boom”. Voor de irrigatie van de plantages, waarvoor de rivieren Tigris en Khosr soms te laag waren, zocht Sennacherib bronnen en stromen in de heuvels ten noorden van Nineve en leidde ze via een 10 km lang kanaal en een massief stenen aquaduct naar de Khosr.
Sennacherib beweerde dat hij “slim van begrip” was, een grootspraak die werd gestaafd door zijn initiatieven op het gebied van de technologie. Hij liet onderzoek doen naar nieuwe bronnen van albast en bouwsteen, en hij ontdekte nieuwe opstanden van reusachtig hout in bergbossen. Hij bedacht een nieuwe en minder bewerkelijke methode om brons te gieten en introduceerde handigere apparatuur om water uit putten te halen. Hij gaf blijk van een grote logistieke vaardigheid bij zijn aanval over zee op Elam, waarbij in Nineve gebouwde schepen door Phoenicische zeelieden de Tigris werden afgevoerd, over land naar een kanaal van de Eufraat, en vandaar naar de Perzische Golf.
Sennacherib stierf in januari 681 door vadermoord, waarschijnlijk in Nineve. Hij werd overleefd door zijn voornaamste vrouw Naqia, moeder van zijn erfgenaam Esarhaddon; haar niet-Assyrische naam suggereert dat zij ofwel van Joodse ofwel van Aramese afkomst was.
Omwille van zijn aanval op Jeruzalem krijgt Sennacherib een prominente plaats in de Bijbel. Jesaja beschouwde Sennacherib als Gods werktuig (2 Koningen 19:23-28; Jes. 37:24-29); de profeet veroordeelde de militaire activiteiten van de koning niet als zodanig, hoewel er straf werd verordend voor zijn arrogantie in het niet erkennen van de goddelijke bron van zijn macht.
In Het verhaal van Ahikar (een voorchristelijk oosters werk) wordt Sennacherib afgeschilderd als een koning van schijnbaar goede reputatie, onder wie de wijze Ahikar diende; waar op hetzelfde verhaal wordt gezinspeeld in het oudtestamentische apocriefe boek Tobit, wordt de koning echter in een kwaadaardige rol geplaatst. Een soortgelijke tweeslachtigheid komt naar voren in de Joodse Talmoedische traditie, waar Sennacherib, hoewel hij een slecht man wordt genoemd, wordt beschouwd als de voorvader van de leraren van de gevierde Rabbi Hillel.
De klassieke traditie hield de herinnering levend aan Sennacheribs activiteiten niet alleen in Babylonië maar ook in Cilicië, waar de bouw van Tarsus, op het plan van Babylon, aan hem werd toegeschreven. Ook werd hem de bouw van een tempel te Athene toegeschreven. Eén theorie beweert dat de beroemde hangende tuinen van Babylon, waarvan nog geen definitieve sporen zijn gevonden, door Sennacherib in Nineve werden aangelegd. Herodotus’ verhaal over een poging om Egypte binnen te vallen, die mislukte doordat muizen de Assyrische boogpezen en pijlkokers opaten, zou kunnen wijzen op een pestepidemie tijdens Sennacheribs Palestijnse veldtocht; dit zou ten grondslag kunnen liggen aan het verhaal (in 2 Koningen 19:35; Jes. 37:36) van de decimering van het Assyrische leger door Gods vernietigende engel, dat Lord Byrons gedicht “The Destruction of Sennacherib” inspireerde.
Henry W.F. SaggsDe redactie van Encyclopaedia Britannica