Tien real-life animals that are dragons

Komodovaraan (Varanus komodoensis)

Als je aan draken denkt als supergrote reptielen met een gemene beet, dan is de Komodovaraan het echte werk. Met een lengte tot 3 meter en een gewicht tot 70 kg zijn ze de grootste hagedissen ter wereld.

Ze kunnen geen vuurspuwen, maar ze doden varkens, herten en waterbuffels met hun bek. In het verleden werd aangenomen dat bacteriën in hun speeksel bloedvergiftiging veroorzaakten. Maar in 2009 ontdekten wetenschappers dat Komodovaranen giftig speeksel hebben dat de wonden vult die door hun vlijmscherpe tanden worden toegebracht.

Het verhaal hoe de draken aan hun bijnaam kwamen, is toepasselijk legendarisch. In 1926 vertrok W. Douglas Burden, kleinzoon van een rijke spoorwegmagnaat, naar de Beneden Sunda-eilanden van Indonesië om een dozijn reuzenhagedissen te vangen voor het American Museum of Natural History.

In zijn memoires over de expeditie, Dragon Lizards of Komodo, beschrijft Burden één dier als “een oude klant, zwart als dode lava, wiens aspect alleen al sprak van een onbepaald bestaan”. Hij beschrijft ook het moment van zijn vrouw als jonkvrouw in nood, toen ze van een draak werd gered door het geweer van een mede-explorer. Het avontuur maakte de Komodovaraan onsterfelijk en vormde de inspiratie voor de film King Kong.

Dragonslang (Xenodermus javanicus)

De drakenslang komt van nature voor in Indonesië en Maleisië, en duikt soms op in Thailand en Myanmar. Het is een mysterieuze soort die onder verschillende namen voorkomt, waaronder Javaanse modderslang, Javaanse knobbelsteenslang en ruwrugstrooislang.

De mythische naam is geïnspireerd op zijn karakteristieke schubben. Xenodermus betekent ‘vreemde huid’, en verwijst naar de rijen knobbelige zwarte schubben die in opstaande richels over het lichaam van de slang lopen. Drakenslangen worden meestal 60 cm groot, waarbij de vrouwtjes iets groter zijn dan de mannetjes.

Er is maar één drakenslangsoort. In 2013 suggereerde een genetische analyse dat ze een zustergroep vormen van de primitieve, aquatische bestandsslangen van Australië en Indonesië.

Ondanks het feit dat ze al in 1836 werden ontdekt en dat ze op rijstvelden jagen, is er niet veel bekend over drakenslangen. Ze jagen vooral ’s nachts, op kikkers.

Baardagamen (Pogona sp.)

Baardagamen zijn een favoriet bij huisdiereigenaren over de hele wereld. De acht soorten in het geslacht Pogona komen allemaal uit centraal Australië.

Deze draken zetten hun keel op en vormen een imposante kraag van stekelige schubben. Deze ‘baard’ wordt ook zwart tijdens het baltsen, agressie en tijden van stress.

In 2014 kwam aan het licht dat de centrale baardagaam in feite zijn kleur verandert in sync met zijn circadiane ritme. Hij begint de dag donker en wordt geleidelijk lichter, zodat hij ’s nachts crèmekleurig wordt. De kleurverandering kan hem helpen om overdag warmte te absorberen en warm te blijven tijdens koude nachten.

De centrale baardagaam heeft wetenschappers ook verrast met zijn vermogen om te leren. In 2015 ontdekten Anna Wilkinson van de Universiteit van Lincoln in het Verenigd Koninkrijk en haar collega’s dat de hagedissen een mededraak konden imiteren om een taak te voltooien – een deur in een bepaalde richting openduwen.

Schokkend roze drakenmiljoenpoot (Desmoxytes purpurosea)

Aan de kleinere kant van de echte drakenschaal hebben we de miljoenpoten. Draak miljoenpoten komen voor in heel Zuidoost-Azië en worden zo genoemd vanwege de uitsteeksels, de ‘paranota’, die hun vele poten zouden afschermen.

Een van de opvallendste soorten werd in 2007 in Thailand ontdekt, levend in een kalkstenen grot. Onderzoekers ontdekten de schokkende roze drakenmiljoenpoot in het gebladerte. Met zijn lengte van 3 cm is hij een van de grootste drakenmultipedes.

Deze duizendpoot ruikt naar amandelen. Dat klinkt misschien niet als een onaangename geur, maar het is een kenmerk van gif. Net als veel andere Polydesmida miljoenpoten produceert de schokkende roze drakenmiljoenpoot waterstofcyanide uit zijn defensieklieren. Zijn felroze kleur waarschuwt roofdieren dat hij giftig is.

Meer soorten drakenmiljoenpoten zijn sindsdien ontdekt in Laos, de Filippijnen en Zuid-China.

Vliegende draak (Draco sp.)

Voor puristen die vinden dat draken moeten vliegen, is er het geslacht Draco-hagedissen. Het zijn echte zweefreptielen, een aanpassing die hen goed van pas komt in de tropische wouden van Zuidoost-Azië.

Net zoals vliegtuigvleugels zijn opgebouwd uit stutten met een membraan erover gespannen, hebben deze vliegende draken langgerekte ribben die een flap huid ondersteunen, de patagia genaamd. Dit laat hen toe om gemiddeld 8m te glijden als ze tussen bomen springen. Hun slanke staart fungeert als roer om te sturen.

Dankzij gespecialiseerde spieren kunnen de draken hun vleugels naar believen uitslaan, of ze tegen hun lichaam vouwen als ze ze niet gebruiken.

De hagedissen hebben een gevlekte bruine kleur als camouflage, maar hun vleugels zijn vaak fel versierd. Een baltsend mannetje zal zijn heldere vleugels en de flap op zijn keel uitstrekken om zich groter te doen lijken.

Grote bladstaart libel (Petalura ingentissima)

Libel komt voor op elk continent behalve Antarctica, met zo’n 5000 soorten wereldwijd. Het grootste insect is de reuzenslaper, die voorkomt in Queensland, Australië.

Deze zwart-geel gestreepte libellen leven langs beekjes in het regenwoud. Hun 12 cm lange lijf wordt omhoog gehouden door vleugels die 16 cm spanwijdte hebben. Van de libellen wordt gezegd dat ze de oudste zijn, met fossielen die dateren uit het Jura.

Experts op het gebied van westerse folklore hebben gesuggereerd dat libellen hun naam te danken hebben aan hun duizelingwekkende acrobatiek in de lucht, waarvan de Europeanen in de Middeleeuwen dachten dat het het werk van de duivel was. Draken en de duivel waren in die tijd synoniem. De slanke insecten werden met veel argwaan bekeken: ze werden er ten onrechte van beschuldigd paarden te bijten en zelfs de ogen en monden van slapende kinderen dicht te naaien.

Larven van libellen hebben de angstaanjagende reputatie van vraatzuchtige roofdieren, die hun sterk gemodificeerde monddelen gebruiken als een hydraulische grijper om zich op een prooi te storten. De meeste libellarven ontwikkelen zich in holen langs rivieren, waar ze wachten op passerende prooien.

Draakachtigen (Callionymidae)

Verhalen over draken beperken zich niet tot het land en de lucht. In de Aziatische mythologie worden draken vaak geassocieerd met water, en er zijn veel zeedieren die dienovereenkomstig zijn genoemd.

De meest aantrekkelijke zijn de draakjes, tropische vissen die voorkomen in de Indo-Pacific. Deze “draakjes” hebben hun naam te danken aan hun grote rugvinnen, die bij soorten als de Japanse draak en de Seychellen draak op spectaculair gelede vleugels kunnen lijken.

Draakjes worden dicht bij de zeebodem aangetroffen, en vele hebben zandkleuren om zich voor roofdieren te verbergen. De mandarijnvis pronkt echter met een psychedelische mix van elektrisch blauw en fel oranje om op te gaan in zijn kleurrijke koraalrif in de Stille Oceaan. In 2013 ontdekten wetenschappers dat mandarijnvissen unieke pigmentcellen hebben die zowel blauw als rood kunnen gloeien.

Om zich tegen roofdieren te beschermen, scheidt de mandarijnvis een gif af in het dikke slijm dat zijn lichaam bedekt. Dit slijmerige slijm komt veel voor bij drakenvissen en heeft een onaangename geur en smaak. Dit zou de naam kunnen verklaren die de Australiërs aan sommige van hun lokale soorten hebben gegeven: stinkvissen.

Zwarte draakvis (Idiacanthus atlanticus)

De zwarte draakvis ziet eruit als de griezeligste van de sprookjesachtige schurken, met een lang, zwart lichaam en angstaanjagende, hoektanden.

Het is een diepzeevis, die tot 2000 meter onder het oppervlak van de Atlantische Oceaan leeft, en uniek is aangepast aan de duisternis, kou en extreme druk op zulke dieptes.

Hij eet ongewervelde zeedieren en vis. Om ze te lokken, heeft het drakenvrouwtje een barbeel: een draadvormig orgaan dat aan haar kin bungelt, met een lichtgevend blauw uiteinde. Volwassen vissen kunnen wel 48 cm lang worden, met oversized kaken waarmee ze enorme prooidieren kunnen doorslikken.

Ze hebben ook lichtgevende organen, fotoforen genaamd, verspreid over hun kop en lichaam. Deze helpen de vissen om prooien te vinden, te communiceren en zich te verbergen voor grotere roofdieren.

Dit alles geldt voor de vrouwelijke zwarte draakvissen, maar niet voor de mannetjes. Ze zijn slechts 5 cm lang, donkerbruin en tandeloos zonder functionerende darmen. Vissers komen de vrouwtjes tegen als ze ’s nachts naar boven zwemmen om te jagen, maar de mannetjes blijven in de diepte.

Blauwe draaknaaktslak (Glaucus atlanticus)

De blauwe draaknaaktslak is een soort zeeslak. Er zijn exemplaren gevonden aangespoeld op de kusten van Australië, Afrika en het zuidoosten van de VS, en onlangs zijn ze verschenen langs de oostkust van India.

In plaats van te vliegen, drijft deze zeedraak op zijn rug, waar de wind hem ook heen brengt. Hij beweegt zich voort op de oppervlaktespanning van het water en gebruikt een luchtbel in zijn maag voor drijfvermogen. Hij ontwijkt roofdieren door zilver te lijken voor de vissen beneden en blauw voor de vogels boven.

Tot 84 vingervormige ‘cerata’ groeien uit het lichaam van de zeeslak in vederachtige, vleugelachtige uitsteeksels. Ze worden wel vergeleken met engelen en zwaluwen, maar deze vleugels zijn beter te vergelijken met woeste draken. Ze bevatten wapens van de prooi van de zeeslak – de beruchte Portugese Man o’War.

De tentakels van dit schepsel bevatten stekende cellen die vissen verlammen en verschroeiende pijn bezorgen aan onoplettende zwemmers. De blauwe draak eet de tentakels op en brengt de netelcellen over naar gespecialiseerde buidels voor zijn eigen verdediging. Hij mag dan maar 3 cm lang worden, maar hij kan ver boven zijn gewicht uitsteken.

Zeedragons (diverse soorten in de Syngnathidae familie)

Wees niet voor de gek gehouden, zeedragons zijn vissen. Ze zijn verwant aan zeepaardjes, maar wat flamboyanter. De nieuwste soort voor de wetenschap is de robijnrode zeedraak, die begin 2015 werd ontdekt.

Wetenschappers waren al bekend met bladerige en onkruidachtige zeedragons. Beide zijn genoemd naar vlezige aanhangsels die zeewier nabootsen, om hen te vermommen voor roofdieren, en komen alleen voor bij zuidelijk Australië.

Josefin Stiller van het Scripps Institute of Oceanography in La Jolla, Californië en haar collega’s namen weefselmonsters van zeedragons uit dit gebied, en ontdekten dat ze niet helemaal waren zoals verwacht. Uiteindelijk ontdekten zij dat de bestudeerde exemplaren subtiel verschillende skeletten hadden, wat erop wijst dat zij tot een nieuwe soort behoorden.

De robijnzeedraak is genoemd naar zijn felrode kleur. Hij leeft wellicht op geringe diepte, waar rood-oranje licht snel wordt geabsorbeerd, waardoor zijn kleur een effectieve camouflage vormt.

Stiller’s team heeft inmiddels de gegevens van het Western Australia Museum bestudeerd, en vond nog een exemplaar dat bijna een eeuw geleden op een strand in Perth aanspoelde. Het verhaal suggereert dat er nog meer drakensoorten te ontdekken zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *