Karakteristieken en Snoei
Deze klimplant klimt zowel met ranken (stengelstengelklimmer) als met kleefkussens (zelfklimmer), heeft een krachtige groei (tot 25 m hoog) en een jaarlijkse scheutgroei van 1 – 3 meter, vaak cascaderend. Heeft jonge roodachtige stengels en bladeren die groot, sterk, glad of filigraan zijn (“Engelmannii”). Uitzonderlijk gezond blad, en zeer vorstbestendig; loof van mei tot oktober met intense herfstkleur! Klimt met korte ranken, aan de uiteinden waarvan zich hechtschijfjes vormen (sterke hechting op elke ondergrond). De onopvallende groengele bloemen in de vroege zomer worden gevolgd door blauwzwarte bessen aan rode stengels. Ze zijn een geliefd voedsel voor vogels, die dan hun helderblauwe ‘uitwerpselen’ achterlaten. Zomer en winter naar behoefte snoeien om de krachtige groeiwijze in toom te houden (kan bouw/constructieschade veroorzaken…) De planten laten zich heel gemakkelijk in elke vorm vormen. maar de wilde soort hecht helemaal niet goed aan muren en gevels en is niet bijzonder geschikt voor gebouwbegroening.
Note: Vaak is de nauw verwante P.inserta (struweelkruiper of ‘valse virginia kruiper’), die *niet* aan muren hecht, verkrijgbaar onder de naam P. quinquefolia. Ook is er een wilde soort Parthenocissus quinefolia (niet Engelmannii) die sterk in de groei is, grover en donkerder blad heeft en een minimaal hechtend vermogen. Voor gevelbegroening is zij vrij onbelangrijk.