Vivipariteit is een vorm van voortplanting die bij de meeste zoogdieren en bij verscheidene andere soorten voorkomt. Levendbarende dieren baren levende jongen die zijn gevoed in nauw contact met het lichaam van hun moeder. Mensen, honden en katten zijn levendbarende dieren. Levendbarende dieren verschillen van eierleggende dieren, zoals vogels en de meeste reptielen. Eierleggende dieren, of eierleggende dieren, krijgen alle voeding tijdens hun ontwikkeling uit de dooier en het eiwitrijke albumine, of “wit”, in het ei zelf, niet uit direct contact met de moeder, zoals het geval is bij levendbarende jongen.
De nakomelingen van zowel levendbarende als eierleggende dieren ontwikkelen zich uit bevruchte eieren, maar de eieren van levendbarende dieren hebben geen harde buitenste laag of schaal zoals het kippenei. Levendbarende jongen groeien in het volwassen vrouwtje totdat zij in staat zijn om zelfstandig buiten haar lichaam te overleven. In veel gevallen zijn de zich ontwikkelende foetussen van levendbarende dieren verbonden met een placenta in het lichaam van de moeder. De placenta is een speciaal membraanvormig orgaan met een rijke bloedtoevoer dat bij drachtige zoogdieren de baarmoeder omgeeft. Het voorziet de foetus van voedsel via een aanvoerlijn die navelstreng wordt genoemd. De tijd tussen de bevruchting en de geboorte van levendbarende dieren wordt de draagtijd genoemd.
Alle zoogdieren behalve het vogelbekdier en de mierenegel zijn levendbarend. Alleen deze twee ongewone zoogdieren, montremes genoemd, leggen eieren. Sommige slangen, zoals de kousenbandslang, zijn levendbarend. Zo ook sommige hagedissen en zelfs enkele insecten. Oceaanbaarzen, sommige haaien, en enkele populaire aquariumvissen, guppy’s en mollies, zijn ook levendbarend.
Hoewel sommige slangen levende jongen ter wereld brengen, zijn zij niet levendbarend. Deze slangen komen uit eieren die het lichaam van de ouderslang nooit verlaten. Omdat deze jonge slangen uit eieren komen, en geen voedsel rechtstreeks van het lichaam van de moeder ontvangen, wordt dit type voortplanting ovovivipariteit genoemd. Het wordt beschouwd als een primitievere vorm van voortplanting dan vivipariteit.
Zelfs sommige planten, zoals de mangrove en de tijgerlelie, worden beschreven als vivipaar omdat zij zaden voortbrengen die ontkiemen, of spruiten, voordat zij loskomen van de ouderplant.