Het woord “barbaar” stamt uit het oude Griekenland, en werd aanvankelijk gebruikt om alle niet-Griekssprekende volkeren aan te duiden, waaronder Perzen, Egyptenaren, Meden en Feniciërs. Het oude Griekse woord “bárbaros”, waarvan het is afgeleid, betekende “babbelaar”, en was onomatopeeëm: In het Griekse oor maakten sprekers van een vreemde taal onverstaanbare klanken (“bar bar bar”). Vergelijkbare woorden bestaan in andere Indo-Europese talen, waaronder het Sanskriet “barbara”, dat “stotteren” betekent.
Het waren de oude Romeinen, die volgens de oorspronkelijke definitie zelf barbaren waren, die het gebruik van de term voor het eerst veranderden. Laat in het Romeinse Rijk verwees het woord “barbaar” naar alle vreemdelingen zonder Griekse en Romeinse tradities, in het bijzonder de verschillende stammen en legers die druk uitoefenden op de grenzen van Rome. Er was nooit één enkele verenigde barbaarse groep, en veel van de verschillende stammen – waaronder Goten, Vandalen, Saksen, Hunnen, Picten en nog veel meer – wisselden in de loop der jaren van bondgenootschap of vochten samen met Romeinse troepen tegen andere barbaarse legers. Latere geleerden zouden dit gebruik van het woord uitbreiden wanneer zij schreven over aanvallen op culturen die als “beschavingen” werden beschouwd (of het nu het oude China of het oude Rome betrof) door vijanden van buitenaf die de tradities of de structuur van die beschaving niet deelden.
Heden ten dage wordt het bijvoeglijk naamwoord “barbaars” meestal gebruikt om een daad aan te duiden die ofwel brutaal of wreed is tot op het punt van wreedheid of primitief en onbeschaafd (of al het bovenstaande), terwijl een “barbaar” een persoon is die dergelijke daden begaat of dergelijke kenmerken vertoont. Deze meer algemene en expliciet negatieve definitie, vergeleken met de Griekse of Romeinse betekenis van het woord, illustreert duidelijk hoe ver “barbaar” verwijderd is geraakt van zijn oeroude wortels.
Kijk BARBARIANS RISING maandag om 9/8c op HISTORY.