Duizenden jaren lang vonden mensen hun weg door naar de hemel te kijken. Zeelui gebruikten de sterrenbeelden, de zon en de maan om naar verre kusten te navigeren. Tegenwoordig is een GPS-ontvanger alles wat nodig is. GPS staat voor Global Positioning System en laat ons overal op aarde weten waar we zijn en waar we heen gaan.
We hebben nog steeds objecten aan de hemel nodig om te weten waar we zijn en hoe we op andere plaatsen komen, maar nu gebruiken we satellieten in plaats van sterren. Meer dan 30 GPS-navigatiesatellieten cirkelen rond de wereld, op een hoogte van 12.000 mijl, om ons te helpen de weg te vinden.
GPS is een driedelig systeem: satellieten, grondstations en ontvangers. De satellieten fungeren als sterren in sterrenbeelden – wij weten waar ze op een bepaald moment moeten zijn. De grondstations bewaken en besturen de satellieten, en helpen bij het bepalen van hun locaties – zowel waar ze waren als waar ze naar verwachting zullen zijn. Een ontvanger, zoals die in uw telefoon of auto, luistert voortdurend naar signalen van deze satellieten, die als een reusachtig meetlint tussen de ontvanger en de satellieten kunnen worden gebruikt.
Als je ontvanger eenmaal de afstand tot vier of meer satellieten heeft berekend, weet hij precies waar je bent. Binnen enkele seconden kan vanaf duizenden kilometers hoogte uw locatie op de grond met ongelooflijke precisie worden bepaald, vaak tot op een paar meter van uw werkelijke locatie. Veel hoogtechnologische ontvangers kunnen tot op een fractie van een centimeter bepalen waar u bent.