Wenceslas I, ook Sint Wenceslas genoemd, Tsjechisch Svatý Václav, (geboren ca. 907, Stochov, bij Praag – gestorven 28 sept. 929, Stará Boleslav, Bohemen; feestdag 28 september), vorst van Bohemen, martelaar, en patroonheilige van de Tsjechische Republiek.
Wencelas werd christelijk opgevoed door zijn grootmoeder St. Ludmila, maar zijn ambitieuze moeder, Drahomíra (Dragomir), een heiden, liet haar vermoorden en trad zelf op als regent, totdat Wenceslas in 924 of 925 meerderjarig werd. Haar hofintriges en de wens van het volk om een einde te maken aan de conflicten tussen christelijke en niet-christelijke groeperingen in Bohemen brachten Wenceslas ertoe de teugels van de regering in handen te nemen. Als hertog was hij vroom, legde naar verluidt een gelofte van maagdelijkheid af, en stimuleerde het werk van Duitse missiepriesters bij de kerstening van Bohemen. Zijn ijver in het verspreiden van het christendom werkte echter zijn niet-christelijke tegenstanders tegen.
Geconfronteerd met Duitse invasies in 929, onderwierp Wenceslas zich aan de Duitse koning Hendrik I de Fowler. Zijn onderwerping zette sommige edelen ertoe aan tegen hem samen te zweren, en zij zetten zijn jongere broer, Boleslav (Boleslaus), ertoe aan hem te vermoorden. Wenceslas werd door Boleslav bij de kerkdeur vermoord toen hij op weg was naar de mis. Geschrokken door de berichten over wonderen die zich bij het graf van Wenceslas voordeden, liet Boleslav zijn stoffelijk overschot in 932 overbrengen naar de St. Vituskerk in Praag, die in de middeleeuwen een belangrijk bedevaartsoord werd. Wenceslas werd vrijwel onmiddellijk na zijn moord beschouwd als de patroonheilige van Bohemen. Zijn deugden worden bezongen in het kerstlied (19e eeuw) “Good King Wenceslas.”