Context
In de late 19e eeuw breidde Groot-Brittannië zijn invloed uit over Oost-Afrika in het algemeen en Zanzibar in het bijzonder. Terwijl Sayyid Saʿīd ibn Sulṭān in de eerste helft van de eeuw de regionale bezittingen en het wereldwijde handelsbelang van Zanzibar had uitgebreid, werd zijn opvolger Barghash gedwongen te buigen voor de Europese machten en zijn land te verdelen onder de Britten en de Duitsers; latere sultans volgden dit voorbeeld. In 1890 had Groot-Brittannië het sultanaat ervan overtuigd zijn gebieden op het vasteland aan Duitsland af te staan, terwijl het eiland zelf een protectoraat van het Britse Rijk mocht worden. Groot-Brittannië stemde in met het behoud van het sultanaat als instituut, maar benadrukte dat de macht van de sultan nominaal was.
Toen het protectoraat van Zanzibar werd, stelde Groot-Brittannië twee belangrijke beleidsdoelen: de afschaffing van de slavernij en het herstel van de sterke handelseconomie van het eiland. Het economische beleid van consul-generaal Gerald Portal wekte de woede op van de Zanzibari kooplieden, maar wat hen nog meer woedde was het slavernijbeleid, dat een integraal onderdeel was geworden van hun manier van leven naarmate de specerijenplantages in de 19e eeuw in waarde toenamen. Sayyid Ali ibn Saʿīd verzette zich tegen de Britse richtlijnen tot aan zijn dood in 1893, en toen het tijd was om zijn opvolger te kiezen, sprak Groot-Brittannië de verwachting uit dat de volgende sultan meer onderdanig zou zijn aan het imperiale gezag. Van de verschillende troonopvolgers steunden de Britten Ḥamad ibn Thuwayn. Een opstandige prins Khālid ibn Barghash bezette echter het paleis; hij baseerde zijn eigen aanspraak op het feit dat hij de enige zoon van wijlen Barghash was en dat hij na de dood van Barghash werd genegeerd, ondanks het feit dat de Zanzibari opvolgingswetten de titel van sultan niet erfelijk maakten. De Britse autoriteiten wisten Khālid ervan te overtuigen af te treden, waardoor Ḥamad de onbetwiste sultan werd.
Hoewel Sayyid Ḥamad zich er aanvankelijk bij neerlegde, was hij in 1896 wrokkig geworden tegenover de beschermheer van Zanzibar en ging zelfs zover dat hij een legermacht van 1000 man oprichtte dat alleen loyaal was aan de sultan. Ḥamad stierf op 25 augustus van dat jaar, wat een nieuwe opvolgingsstrijd uitlokte. Hoofddiplomaat Arthur Hardinge wilde dat Ḥamud ibn Moḥammed de troon zou bestijgen, omdat hij vermoedde dat hij een kneedbare sultan zou zijn die zich niet zou verzetten tegen de afschaffing van de slavernij. Dit werd doorgegeven aan Basil Cave, Hardinge’s plaatsvervanger. Khālid, die na de dood van Barghash en Ali was gepasseerd, liet zich echter geen derde maal kleineren. Hij riep zichzelf uit tot sultan van Zanzibar en nam het paleis en de harem in bezit.