Deuteronomium, Hebreeuws Devarim, (“Woorden”), vijfde boek van het Oude Testament, geschreven in de vorm van een afscheidstoespraak van Mozes tot de Israëlieten voordat zij het Beloofde Land Kanaän binnentrokken. De toespraken die deze toespraak vormen, herinneren aan Israëls verleden, herhalen de wetten die Mozes aan het volk had meegedeeld in Horeb (Sinaï), en benadrukken dat het naleven van deze wetten essentieel is voor het welzijn van het volk in het land dat het zou gaan bezitten. De titel Deuteronomium, afgeleid uit het Grieks, betekent dus een “kopie” of een “herhaling” van de wet en niet “tweede wet”, zoals de etymologie van het woord lijkt te suggereren.
Hoewel Deuteronomium wordt voorgesteld als een toespraak van Mozes, zijn geleerden het er in het algemeen over eens dat het dateert uit een veel latere periode van de Israëlitische geschiedenis. Een vroege uitgave van Deuteronomium zoals die nu bestaat, is geïdentificeerd met het wetboek dat rond 622 v. Chr. in de tempel van Jeruzalem werd ontdekt (2 Koningen 22:8; 2 Kronieken 34:15). Deze vroege uitgave, die ruwweg overeenkomt met de hoofdstukken 5-26 en 28 van Deuteronomium zoals het nu bestaat, geeft uitdrukking aan een cultische liturgie. De hoofdstukken 5-11 bevatten een inleidende toespraak van Mozes, grotendeels van hortorische aard. In de hoofdstukken 12-26 worden wetten herhaald die het volk wordt aangemaand te gehoorzamen. Het hoofdstuk sluit af met een verslag van de formulering van een verbond tussen God en zijn uitverkoren volk. Hoofdstuk 28 verhaalt uitvoerig over de zegeningen of vervloekingen die over het volk zullen komen, afhankelijk van hun reactie op wetten die hun verbondsverplichtingen expliciteren. Deze ordening van het materiaal komt overeen met de liturgie van de verbondsvernieuwingsfeesten die in Israëls premonarchische periode werden gevierd. Binnen deze cultische context werden zeer oude wetten bewaard en overgeleverd.
Aan deze oorspronkelijke kern van materialen werden andere materialen toegevoegd door belangstellenden in de jaren na de hervormingen die werden ingesteld door koning Josia (regeerde ca. 640-609 v. Chr.). De uiteindelijke vorm is te danken aan het werk van een historicus die onder andere een tweede inleiding toevoegde (hoofdstukken 1-4) en Deuteronomium tot het boek van de eerste beginselen maakte voor zijn geschiedenis van het Israëlitische volk in het land Kanaän. Deuteronomium kan dus worden gezien als het eerste deel van de geschiedenis die volgt, in plaats van als het laatste boek van de Pentateuch, de algemeen aanvaarde volgorde die de meeste geleerden verkiezen.
De principes die ten grondslag liggen aan de presentatie van Israëls geschiedenis door de Deuteronomische geschiedschrijver worden uiteengezet in het boek Deuteronomium: trouw aan Jahweh en gehoorzaamheid aan zijn geboden brengen zegeningen; de aanbidding van vreemde goden en veronachtzaming van Jahweh’s inzettingen brengen een vloek; Jahweh kan slechts op één heilige plaats (Jeruzalem) door geheel Israël worden aanbeden; priesters, profeten en koningen zijn onderworpen aan Jahweh’s wet die via Mozes is verleend. De toeschrijving van Deuteronomium aan Mozes neigt er dus toe Israël in een gevorderd stadium van zijn geschiedenis te plaatsen – toen koningen en een gecentraliseerde cultus eigentijdse zorgen waren – onder de vereisten van vernieuwde oude tradities.