Dit artikel is een samenwerking tussen MedPage Today en:
Een ernstiger chronisch obstructieve longziekte (COPD) werd in een Britse studie in verband gebracht met een verhoogde mortaliteit en ziekenhuisopnames bij patiënten met comorbide hartinsufficiëntie, aldus onderzoekers.
Hun conclusie: optimale zorg voor patiënten met beide aandoeningen vereist een nauwkeurige diagnose en gerichte behandeling van ernstige COPD-markers.
Onder 50.114 patiënten met nieuw gediagnosticeerde HF (mediane leeftijd 79; 46% vrouw), hadden degenen met COPD significant meer kans om te overlijden tijdens de follow-up (aangepaste odds ratio 1.31; 95% CI 1,26-1,36) en ziekenhuisopname (aOR 1,33; 95% CI 1,26-1,39), rapporteerden Claire Lawson, PhD, van de Universiteit van Leicester in Engeland, en collega’s in JAMA Network Open.
De verhoogde risico’s werden vooral gezien bij patiënten die de meest intensieve COPD-medicatie voorgeschreven kregen, waaronder drievoudige inhalatietherapie, orale corticosteroïden, en/of zuurstoftherapie.
Andere belangrijke bevindingen waren:
- De drie meest ernstige medicatie-intensiteitsniveaus vertoonden significant toenemende mortaliteitsassociaties: volledige inhalatortherapie (aOR 1.17; 95% CI 1,06-1,29) tot orale corticosteroïden (aOR 1,69; 95% CI 1,57-1,81) tot zuurstoftherapie (aOR 2,82; 95% CI 2,42-3,28).
- De respectievelijke schattingen voor medicatie-intensiteit en ziekenhuisopname waren vergelijkbaar: 1,17 (95% CI 1,03-1,33), 1,75 (95% CI 1,59-1.92), en 2,84 (95% CI 1,22-3,63).
- Beschikbaarheid van spirometriegegevens was beperkt, maar toonde aan dat toenemende luchtstroombeperking geassocieerd was met verhoogd risico op mortaliteit: geforceerd expiratoir volume in één seconde (FEV1) 80% of meer, aOR 1,63 (95% CI 1,42-1.87); FEV1 50% tot 79%, aOR 1,69 (95% CI 1,56-1,83); FEV1 30% tot 49%, aOR 2,21 (95% CI 2,01-2,42); FEV1 minder dan 30%, aOR 2,93 (95% CI 2,49-3,43).
Associaties tussen FEV1 en risico van ziekenhuisopname waren daarentegen vergelijkbaar onder COPD-ernststadia, met aangepaste odds ratio’s die slechts varieerden van 1,00 tot 1,00.48 voor FEV1 80% of meer tot 1,73 voor FEV1 minder dan 30%.
Lawson en collega’s zeiden dat de studie de grootste tot nu toe is waarin de invloed van de ernst van COPD op de uitkomsten bij patiënten met hartfalen is onderzocht. Ze voegden eraan toe dat, hoewel er enig bewijs is dat COPD-ernst een onafhankelijke risicofactor is voor overlijden door hartfalen en ziekenhuisopname, het onderzoek beperkt is geweest.
Met behulp van de Britse Clinical Practice Research Datalink (CPRD) identificeerden de onderzoekers in het ziekenhuis opgenomen patiënten met een nieuw gediagnosticeerde HF van 2002 tot en met 2013. Hartfalenpatiënten met COPD werden vergeleken met patiënten zonder COPD, en de internationale COPD GOLD-richtlijnen werden gebruikt om patiënten met COPD te stratificeren in zeven medicatie-intensiteitsniveaus en vier stadia van luchtstroombeperking.
Een belangrijke beperking van de studie die door de onderzoekers werd genoemd, was het ontbreken van geregistreerde spirometriegegevens voor de helft van de patiënten met HF en COPD.
In patiënten zonder spirometriemetingen bleek COPD beschermend te zijn tegen overlijden en was geassocieerd met een lager risico op ziekenhuisopnames.
De onderzoekers veronderstelden dat de groep zonder spirometrie mogelijk een mildere ernst van COPD had, of misschien helemaal geen COPD had.
“De diagnose van COPD bij patiënten met HF wordt bemoeilijkt door niet-specifieke gedeelde symptomen zoals ademnood en spirometrie is vereist voor een nauwkeurige diagnose, wat vooral in de gemeenschapsomgeving een uitdaging kan zijn,” schreven Lawson en collega’s. “Hoewel we specifieke klinische COPD-diagnosecodes hebben gebruikt die een hoge precisie hebben aangetoond in CPRD, benadrukt deze studie een dringende noodzaak om routinematige beoordeling van longfunctie voor alle patiënten met HF en COPD in de gemeenschap te verbeteren.”
Een andere significante bevinding was dat het gebruik van kortwerkende beta-agonisten inhalatoren bij patiënten met HF maar zonder COPD geassocieerd was met een 30% verhoogd risico op ziekenhuisopnames met alle oorzaken.
In een redactioneel artikel dat samen met de studie werd gepubliceerd, schreven Frans Rutten, MD, PhD, en Berna Broekhuizen, MD, PhD, van het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat deze bevinding bevestigt dat het gebruik van kortwerkende beta-agonisten bij HF moet worden beperkt.
“Bovendien kan deze bevinding ook worden verklaard door inadequaat beheer van exacerbaties van HF, die verkeerd worden geïnterpreteerd als COPD-symptomen, en behandeld worden met inhalatie β-mimetica in plaats van up-titratie van diuretica,” schreven zij.
De redactieleden merkten op dat de studiebevindingen “duidelijk benadrukten dat gelijktijdige COPD geassocieerd is met een slechte uitkomst, die erger is in ernstige gevallen.”
“De bevinding dat kortwerkende inhalerende β-mimica schadelijk kunnen zijn bij patiënten met HF is een cruciale bevinding en in lijn met de literatuur, en zou clinici moeten aansporen om af te zien van het voorschrijven van deze geneesmiddelen die niet verplicht zijn bij COPD, maar in plaats daarvan gebruik te maken van inhalerende langwerkende β-mimetica en muscarine-antagonisten,” aldus Rutten en Broekhuizen.
“Daarnaast hebben we valide diagnoses nodig van zowel COPD als HF, en met name de diagnose in aanwezigheid van de ander is een uitdaging, zelfs wanneer een patiënt niet-invasieve diagnostische tests krijgt die voor dergelijke gevallen beschikbaar zijn,” concludeerden zij.