Granulocyte, een van de groepen witte bloedcellen (leukocyten) die worden gekenmerkt door het grote aantal en de chemische samenstelling van de korrels die zich in het cytoplasma bevinden. Granulocyten zijn de talrijkste van de witte cellen en hebben een diameter van ongeveer 12-15 micrometer, waardoor ze groter zijn dan rode bloedcellen (erytrocyten). Zij hebben ook een meerlobbige kern en zijn belangrijke mediatoren van de ontstekingsreactie. Er zijn drie soorten granulocyten: neutrofielen, eosinofielen en basofielen. Elk van deze types onderscheidt zich door de kleur die de granula krijgen wanneer ze met een samengestelde kleurstof worden behandeld. De verschillen in kleureigenschappen weerspiegelen verschillen in de chemische samenstelling van de granules.
Granulocyten hebben een levensduur van slechts enkele dagen en worden voortdurend geproduceerd uit stamcellen (d.w.z. voorlopercellen) in het beenmerg. Zij komen in de bloedbaan terecht en circuleren daar enkele uren, waarna zij de circulatie verlaten en afsterven. Granulocyten zijn beweeglijk en worden aangetrokken tot lichaamsvreemde stoffen door chemische signalen, waarvan sommige door de binnendringende micro-organismen zelf worden geproduceerd, andere door beschadigde weefsels, en weer andere door de interactie tussen microben en eiwitten in het bloedplasma. Sommige micro-organismen produceren toxinen die granulocyten vergiftigen en zo aan fagocytose ontsnappen; andere microben zijn onverteerbaar en worden niet gedood wanneer zij worden opgenomen. Als gevolg daarvan zijn granulocyten op zichzelf maar beperkt doeltreffend en moeten zij worden versterkt door de mechanismen van de specifieke immuniteit (b.v. antilichaam-gemedieerde immuniteit).