Zout in de oceaan is afkomstig van twee bronnen: afvloeiing vanaf het land en openingen in de zeebodem.
Rots op het land zijn de belangrijkste bron van zouten die in het zeewater zijn opgelost. Regenwater dat op het land valt, is licht zuur, zodat het rotsen erodeert. Daarbij komen ionen vrij die worden afgevoerd naar beken en rivieren die uiteindelijk in de oceaan uitmonden. Veel van de opgeloste ionen worden gebruikt door organismen in de oceaan en worden uit het water verwijderd. Andere worden niet verwijderd, zodat hun concentraties in de loop van de tijd toenemen.
Een andere bron van zouten in de oceaan zijn hydrothermale vloeistoffen, die afkomstig zijn van openingen in de zeebodem. Oceaanwater sijpelt in scheuren in de zeebodem en wordt verhit door magma uit de kern van de aarde. De hitte veroorzaakt een reeks chemische reacties. Het water verliest zuurstof, magnesium en sulfaten, en neemt metalen zoals ijzer, zink en koper op uit de omringende rotsen. Het verhitte water komt vrij via openingen in de zeebodem en neemt de metalen met zich mee. Sommige zeezouten zijn afkomstig van vulkaanuitbarstingen onder water, waarbij mineralen direct in de oceaan vrijkomen.
Twee van de meest voorkomende ionen in zeewater zijn chloride en natrium. Samen vormen zij ongeveer 85 procent van alle opgeloste ionen in de oceaan. Magnesium en sulfaat maken nog eens 10 procent van het totaal uit. Andere ionen komen in zeer kleine concentraties voor.
De zoutconcentratie in zeewater (zoutgehalte) varieert met de temperatuur, de verdamping en de neerslag. Het zoutgehalte is over het algemeen laag aan de evenaar en aan de polen, en hoog op midden-latitudes. Het gemiddelde zoutgehalte bedraagt ongeveer 35 deeltjes per duizend. Anders gezegd, ongeveer 3,5 procent van het gewicht van zeewater komt van de opgeloste zouten.