De Engelse taal kent twee manieren om de gesproken woorden van een persoon te vertellen. Deze twee manieren zijn als volgt:
- Directe Spraak
- Indirecte Spraak
Deze twee manieren worden meestal gebruikt om een boodschap (gesproken-woorden) van een persoon aan een andere persoon over te brengen. Bijvoorbeeld, je bent op je universiteit. Meneer David, die je leraar is, zegt tegen je: “Ik wil je ouders ontmoeten”. Als je thuiskomt, breng je je ouders op de volgende twee manieren op de hoogte:
Directe toespraak: Meneer David zegt: “Ik wil je ouders ontmoeten”.
Indirecte rede: Meneer David zei dat hij mijn ouders wilde ontmoeten.
Deze twee manieren worden ook gebruikt om gewoon gesproken woorden (hebben geen boodschap over te brengen) van de ene persoon aan de andere te vertellen. Hier is nog een voorbeeld. Stel, je ontmoet je vriend, meneer John, op een markt. Meneer John zegt tegen je: “Ik heb een boek voor je gekocht”. Als je thuiskomt, kun je de woorden van meneer John op de volgende twee manieren tegen je broer zeggen:
Directe redevoering: Meneer Jan zei: “Ik heb een boek voor je gekocht”.
Indirecte Spraak: Meneer Jan zei dat hij een boek voor mij had gekocht.
Directe en Indirecte Spraak worden ook wel Directe en Indirecte Verhalingen genoemd.
Inzicht in Directe en Indirecte Spraak – Verschillen
Directe Spraak: In directe rede worden de werkelijke woorden (zonder verandering) van de spreker geciteerd. De exacte woorden (of werkelijke woorden) van de spreker staan tussen aanhalingstekens of aanhalingstekens. Er staat altijd een komma of een dubbele punt na “zei”, waarmee de gesproken woorden worden ingeleid.
Voorbeeld: Hij zei: “Ik ga naar School”
Indirecte Spraak: In indirecte spraak worden de eigenlijke woorden van de spreker veranderd. De reden voor het veranderen van de woorden is dat de woorden in het verleden door de spreker zijn uitgesproken, zodat het in het heden vertellen van de woorden een verandering in de tijd van de woorden vereist. De voornaamwoorden van de zin zijn ook dienovereenkomstig veranderd.
De woorden van de spreker staan niet tussen aanhalingstekens of aanhalingstekens. Het woord “dat” wordt gebruikt vóór de gesproken woorden van de spreker.
Voorbeeld:
Directe redevoering: Hij zei: “Ik ga naar school”
Indirecte Spraak: Hij zei dat hij naar school ging.
Het omzetten van Directe Spraak in Indirecte Spraak
Voordat u de regels voor het omzetten van Directe Spraak in Indirecte Spraak leert, moet u de volgende twee onderdelen van een zin van Directe Spraak leren.
Verslagend werkwoord: Het werkwoord van de eerste zin (d.w.z. zij zei, hij zei, zij zegt, zij zeiden, zij zeggen enz.) vóór de eigenlijke woorden van de spreker wordt een rapporterend werkwoord genoemd.
Voorbeelden:
Zij zei: “Ik luister naar muziek”.
Hij zegt: “Je bent een intelligente student”.
Jij zult zeggen: “Ik heb je hulp nodig”.
Verslagend Spreken: De tweede zin (eigenlijke woorden van de spreker) die tussen aanhalingstekens of aanhalingstekens staat, wordt een reported speech genoemd.
Voorbeelden:
Hij zei: “Ik heb een baan gekregen op de universiteit”
Zij zegt: “Ik wil dokter worden”
Zij zeiden: “We voetballen in de speeltuin”
Basisregels voor indirecte spraak
Regel No. 1. Woorden van de spreker (gesproken tekst) worden in Indirecte Spraak niet tussen aanhalingstekens of aanhalingstekens gezet. Regel No. 2. Gebruik van het woord “dat”: Het voegwoord “dat” wordt altijd gebruikt tussen het rapporterende werkwoord en de gerapporteerde toespraak in indirecte spraak.
Voorbeeld:
Directe rede: Hij zei: “Ik schrijf een brief”.
Indirecte Spraak: Hij zei dat hij een brief schreef.
Regel nr. 3. Verandering in de tijd van de gemelde toespraak: Voor het veranderen van een directe rede in indirecte rede wordt een verandering aangebracht in de tijd van de gerapporteerde rede. Als het rapporterende werkwoord (of de eerste zin) van de directe rede in tegenwoordige tijd of toekomende tijd is, wordt geen verandering in de gemelde rede aangebracht om een indirecte rede te maken. Alleen als het werkwoord (of de eerste zin) van de directe toespraak in de verleden tijd staat, worden er veranderingen aangebracht in de tijd waarin de indirecte toespraak wordt gehouden.
Voorbeelden:
Directe rede: Ze zei: “Ik ben een film aan het kijken”.
Indirecte Spraak: Ze zei dat ze een film aan het kijken was. (Spreekwoordsvorm veranderd)
Directe Spraak: Hij zegt: “Ik speel cricket”.
Indirecte Spraak: Hij zegt dat hij cricket aan het spelen is. (Geen verandering in de tijd)
Regel No. 4. Veranderingen in het voornaamwoord: Het voornaamwoord (of onderwerp) van gerapporteerde spraak wordt soms veranderd naargelang het voornaamwoord (of onderwerp) of Voorwerp van het gerapporteerde werkwoord (eerste zin van Directe spraak). De bezittelijke voornaamwoorden (d.w.z. zijn, haar, mijn, hun, jouw enz.) kunnen ook veranderen naargelang het onderwerp of het voorwerp van de eerste zin.
Voorbeelden:
Directe rede: Hij zei: “Ik eet twee appels”.
Indirecte Spraak: Hij zei dat hij twee appels at.
Directe Spreekwijze: Zij zei tegen mij: ” Ik vind je boek mooi”.
Indirecte Spraak: Zij zei tegen mij dat ze mijn boek mooi vond.
Regel No. 5. Verandering in tijd: Als er tijd wordt genoemd in de zin van Directe rede, zal de tijd worden veranderd in Indirecte rede. Er zijn bepaalde regels voor het veranderen van de tijd: niet in heden, morgen in de volgende dag, vandaag in die dag, gisteren in de vorige dag.
Voorbeelden:
Directe Spraak: Ze zei: “Ik koop vandaag een laptop”.
Indirecte Spraak: Ze zei dat ze die dag een laptop ging kopen.
Directe Spraak: Hij zei: “Ik heb je nu nodig”.
Indirecte Spraak: Hij zei dat hij mijn hulp toen nodig had.