III. Kennis van Brahman of “het Werkelijke”

De Upanishads zijn wijsheidsleringen die de diepere, interne betekenis van opoffering onderzoeken. Ze zijn geschreven in de zesde eeuw voor Christus, tijdens een periode van grote beroering – de tijd van de Boeddha en Mahavira. De Upanishads waren dialogen tussen goeroes en hun studenten, en ze benadrukken de esoterische dimensie van opoffering. Opoffering heeft verschillende betekenissen, waaronder iemands leven, ademhalingsoefeningen, of celibaat. Brahman (de werkelijkheid) is geluid, mantra, of gebed dat inzicht geeft in de ultieme werkelijkheid als het goed gehoord wordt. Atman is de ziel of geest die verbonden is aan het lichaam.

I. De literatuur van de Upanishads

A. De Upanishads zijn Vedanta (het “einde van de Veda’s”). Elk van de Vedische samhita’s heeft Brahmanas (rituele teksten), Arayakas (woudboeken) en Upanishadsaffiliated with it.

B. De Upanishads zijn “wijsheidsleringen” die de diepere, innerlijke betekenis van opoffering onderzoeken. Jnana – revolutionaire wijsheid die iemands bewustzijn transformeert en verlicht – is een belangrijk doel van de Upanishadische leringen.

C. De sociale context van de Upanishads.

1. Ze werden geschreven in de zesde eeuw v.Chr., in een periode van grote beroering, gekenmerkt door verstedelijking, sociale instabiliteit, concurrentie om middelen, ontevredenheid met traditionele manieren, en een zoektocht naar nieuwe antwoorden.

2. Het brandpunt van deze zoektocht was zowel de stad als de wildernis. Sommige leraren en zoekers streefden naar spirituele kennis van de diepere werkelijkheid door afstand te doen van het gevestigde dorpsleven.

D. Zoekers waren niet alleen brahmanen, maar ook kshatriya’s, vrouwen en bastaarden.

1. Koning Janaka vraagt aan Yajnavalkya: “Welk licht heeft een mens?” (Brihadaranyaka Upanishad4.3)

2. De vrouw Gargi vraagt aan Yajnavalkya, “Waarop is de wereld geweven, schering en inslag?” (Brihadaranyaka Upanishad 3.8).

3. De bastaard Satyakama Jabalaas vraagt naar zijn afkomst (Chandogya Upanishad 4.4).

E. De Upanishads zijn dialogen tussen goeroes en hun leerlingen. “Upanishad” kan betekenen “naast elkaar neerzetten” (b.v. de overeenkomsten tussen microkosmos en macrokosmos), of “naast elkaar gaan zitten” (d.w.z. in de nabijheid van een leraar).

II. Kennis van opoffering

A. Therites zijn krachtige, wereldordenende handelingen, maar zij kunnen ontaarden in formele observanties die van hun oorspronkelijke betekenis zijn gescheiden.

1. Als het uiterlijke – exoterische – aspect van het offer te veel nadruk krijgt, kan het ritueel hol en levenloos worden.

2. Als het innerlijke – esoterische – aspect te veel nadruk krijgt, kan het ritueel onbegrijpelijk worden.

3. De Upanishads benadrukken de esoterische dimensie van het offer; zij bevatten vele lagen van esoterische betekenis.

B. Interpretaties van het offer in de Upanishads.

1. Offer heeft verschillende betekenissen – het leven van een persoon, adembeheersingsoefeningen of pranayama (Chandogya 3.16 e.v.), of celibatair studentenleven (brahmacharya (Chandogya 8.5).

2. Offers zijn “onveilige boten” voor de overtocht (Mundaka 1.2.7), omdat men mogelijk weer in deze of een lagere wereld geboren kan worden.

C. Doel van de Upanishads:

Asato ma sad gamaya Van onwaarheid leid mij naar waarheid

Tamaso ma jyotir gamaya Van duisternis leid mij naar licht

Mritorma-amritam gamaya Van de dood, leid mij tot onsterfelijkheid

A. Betekenissen van Brahman:

1. Geluid, mantra, of gebed – de heilige kracht van geluid, dat inzicht verschaft in de ware werkelijkheid als het goed wordt gehoord.

2. De mensen die de mantra’s en gebeden kennen; d.w.z, de brahmana’s of brahmanins.

3. Een klasse van rituele teksten – de Brahmana’s.

4. Het Opperwezen of de Oerwerkelijkheid – de heilige kracht die ten grondslag ligt aan de gehele werkelijkheid.

B. De dialoog van Gargi en Yajnavalkya (Brihadaranyaka 3.8 e.v.).

IV. Kennis van Atman, het Zelf of de Ziel

A. De dialoog van Prajapati en Indra (Chandogya VIII.7 e.v.) over het Zelf. Atman is de zielegeest (de levensadem) die met het lichaam is verbonden.

B. Het verhaal van de “Wedstrijd der Zinnen”, gewonnen door de adem (prana) (BrihadaranyakaVI.7 e.v.). Wanneer de adem vertrekt, volgt de dood.

C. De dialoog tussen Uddalaka en Svetaketu na diens terugkeer uit de ashram (Chandogya6). Uddalaka leert Svetaketuth dat zelfkennis de fundamentele kennis is die iemand in staat stelt zin te geven aan al het bijzondere leren.

1. Sat, dat het Werkelijke betekent, ligt in het hart van alles.

2. Atman is als de onzichtbare binnenkant van een vijgenzaadje, waaruit de boom groeit.

3. Atman is als de smaak van zout in water, doordringend maar onzichtbaar.

4. Tat tvam asi – “Dat zijt gij, Svetaketu.”

D. Yajnavalka’s onderricht in de Brihadaranyaka Upanishad definieert Zijn uitsluitend – het is niet iets dat men kan benoemen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *