Uitlevering, in het internationaal recht, de procedure waarbij een staat, op verzoek van een andere staat, de terugkeer bewerkstelligt van een persoon om berecht te worden voor een misdrijf dat strafbaar is volgens de wetten van de verzoekende staat en dat buiten de staat van toevlucht is begaan. Tot de voor uitlevering in aanmerking komende personen behoren degenen die van een misdrijf worden beschuldigd, maar nog niet zijn berecht, degenen die zijn berecht en veroordeeld, maar die aan hechtenis zijn ontsnapt, en degenen die bij verstek zijn veroordeeld. Het verzoek onderscheidt uitlevering van andere maatregelen – zoals verbanning, uitzetting en deportatie – die eveneens leiden tot de gedwongen verwijdering van ongewenste personen.
Op grond van het territorialiteitsbeginsel van het strafrecht passen Staten hun strafrecht niet toe op feiten die buiten hun grenzen zijn gepleegd, behalve in het kader van de bescherming van bijzondere nationale belangen. Om de misdaad te helpen onderdrukken, zijn de staten echter over het algemeen bereid om mee te werken aan de berechting van voortvluchtigen.
Uitlevering wordt binnen landen geregeld door uitleveringswetten en tussen landen door diplomatieke verdragen (zie verdrag). De eerste wet die in uitlevering voorzag, werd in 1833 aangenomen door België, dat ook de eerste wet op het asielrecht aannam. In de uitleveringswetten wordt bepaald welke misdrijven voor uitlevering in aanmerking komen, worden de uitleveringsprocedures en -waarborgen verduidelijkt en wordt de verhouding tussen de wet en internationale verdragen geregeld. De nationale wetgevingen lopen sterk uiteen wat de verhouding tussen uitleveringswetten en verdragen betreft. In de Verenigde Staten kan uitlevering alleen worden toegestaan op grond van een verdrag en alleen als het Congres geen andersluidende wetgeving heeft uitgevaardigd, een situatie die ook bestaat in Groot-Brittannië, België en Nederland. Duitsland en Zwitserland leveren uit zonder formeel verdrag in gevallen waarin hun regeringen en de verzoekende staat verklaringen van wederkerigheid hebben uitgewisseld. Hoewel er reeds lang een tendens bestaat om uitleveringsverzoeken af te wijzen bij ontstentenis van een bindende internationale verplichting, worden voortvluchtige personen soms toch door staten uitgeleverd op grond van het gemeenschapsrecht, of als een daad van goede wil. Niettemin worden landen die geen uitleveringsverdragen hebben met bepaalde andere landen (of met betrekking tot bepaalde soorten misdrijven) beschouwd als veilige toevluchtsoorden voor voortvluchtige misdadigers.
Een aantal beginselen van uitlevering zijn voor veel landen hetzelfde. Zo wijzen veel landen elke verplichting tot uitlevering van hun eigen onderdanen af; de grondwet van Slovenië en, tot 1997, die van Colombia bevatten zelfs een verbod op de uitlevering van hun onderdanen. In Argentinië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten mogen onderdanen alleen worden uitgeleverd als het uitleveringsverdrag dat toestaat. Een ander gemeenschappelijk beginsel is de dubbele strafbaarheid, die inhoudt dat het vermeende misdrijf waarvoor om uitlevering wordt verzocht, zowel in het verzoekende als in het aangezochte land strafbaar moet zijn. Op grond van het specificiteitsbeginsel kan de eisende Staat de uitgeleverde persoon alleen vervolgen voor het strafbare feit waarvoor de uitlevering werd toegestaan en mag hij de gedetineerde niet aan een derde land uitleveren voor strafbare feiten die vóór de eerste uitlevering zijn gepleegd. Hoewel de Lid-Staten bepaalde uitzonderingen op dit beginsel hebben erkend – en sommige regels de mogelijkheid bieden dat de uitgeleverde persoon van dit beginsel afziet – is het van cruciaal belang voor de uitoefening van het asielrecht. Indien de verzoekende staat een uitgeleverde persoon zou mogen berechten voor elk misdrijf dat hem goeddunkt (b.v. een politiek misdrijf), zou het asielrecht zowel volgens het nationale als het internationale recht in het gedrang komen.
Een van de meest controversiële kwesties met betrekking tot uitlevering is de uitzondering voor de meeste politieke delicten, een standaardclausule in de meeste uitleveringswetten en -verdragen die de aangezochte staat het recht geeft om uitlevering voor politieke delicten te weigeren. Hoewel deze uitzondering waarschijnlijk de status van een algemeen rechtsbeginsel heeft verworven, is de praktische toepassing ervan verre van vaststaand. De evolutie van het internationaal recht en de ontwikkeling van een bijna universele consensus die bepaalde vormen van crimineel gedrag veroordeelt, hebben de draagwijdte van het beginsel zodanig beperkt dat de meest afschuwelijke internationale misdaden – genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid – er thans van zijn uitgesloten. Afgezien van deze en enkele andere gevallen is er echter zeer weinig overeenstemming over wat een politiek misdrijf is, en staten kunnen dus een aanzienlijke beoordelingsvrijheid hebben bij de toepassing van de uitzondering voor politieke delicten.