8 Redenen waarom Rome ten onder ging

Invasies door Barbaarse stammen

De meest eenvoudige theorie voor de ineenstorting van West-Rome is te wijten aan een reeks van militaire verliezen tegen externe krachten. Rome had eeuwenlang met Germaanse stammen gevochten, maar rond het jaar 300 waren “barbaarse” groepen als de Goten tot buiten de grenzen van het Rijk doorgedrongen. De Romeinen doorstonden een opstand van de Germanen aan het eind van de vierde eeuw, maar in 410 slaagde de Visigotische koning Alaric erin de stad Rome te plunderen. Het Rijk werd de volgende decennia voortdurend bedreigd voordat “de Eeuwige Stad” in 455 opnieuw werd overvallen, ditmaal door de Vandalen. Uiteindelijk kwam de Germaanse leider Odoacer in 476 in opstand en zette keizer Romulus Augustulus af. Vanaf dat moment zou geen enkele Romeinse keizer meer vanuit een post in Italië regeren, waardoor velen 476 aanhalen als het jaar waarin het Westerse Rijk de doodsteek kreeg.

Economische problemen en overmatige afhankelijkheid van slavenarbeid

Zelfs terwijl Rome werd aangevallen door krachten van buitenaf, brokkelde het ook van binnenuit af dankzij een ernstige financiële crisis. Voortdurende oorlogen en overbesteding hadden de keizerlijke schatkist aanzienlijk gespekt, en onderdrukkende belastingen en inflatie hadden de kloof tussen rijk en arm vergroot. In de hoop de fiscus te ontlopen, waren veel leden van de gegoede klassen zelfs naar het platteland gevlucht en hadden daar onafhankelijke leengoederen gesticht. Tegelijkertijd werd het rijk opgeschrikt door een tekort aan arbeidskrachten. De economie van Rome was afhankelijk van slaven voor het bewerken van de velden en het werk van de ambachtslieden, en de militaire macht had traditioneel gezorgd voor een toevloed van veroverde volkeren om aan het werk te zetten. Maar toen de expansie in de tweede eeuw tot stilstand kwam, begon Rome’s aanvoer van slaven en andere oorlogsschatten op te drogen. Een volgende klap kwam in de vijfde eeuw, toen de Vandalen Noord-Afrika opeisten en de handel van het rijk begonnen te verstoren door als piraten de Middellandse Zee te doorkruisen. Met een haperende economie en een dalende handels- en landbouwproductie begon het rijk zijn greep op Europa te verliezen.

De opkomst van het Oostelijke Rijk

Het lot van West-Rome werd gedeeltelijk bezegeld aan het eind van de derde eeuw, toen keizer Diocletianus het rijk in twee helften verdeelde – het Westelijke Rijk in de stad Milaan en het Oostelijke Rijk in Byzantium, later bekend als Constantinopel. De verdeling maakte het rijk op korte termijn beter bestuurbaar, maar na verloop van tijd dreven de twee helften uit elkaar. Oost en West werkten onvoldoende samen om bedreigingen van buitenaf te bestrijden, en de twee maakten vaak ruzie over middelen en militaire hulp. Naarmate de kloof groter werd, groeide de rijkdom van het grotendeels Grieks-sprekende oostelijke rijk, terwijl het Latijn-sprekende westen in een economische crisis terechtkwam. Het belangrijkste was dat de kracht van het oostelijke rijk diende om de invallen van de barbaren naar het westen af te leiden. Keizers als Constantijn zorgden ervoor dat de stad Constantinopel werd versterkt en goed werd bewaakt, maar Italië en de stad Rome – die voor velen in het Oosten slechts symbolische waarde had – werden kwetsbaar gelaten. De westerse politieke structuur zou uiteindelijk in de vijfde eeuw uiteenvallen, maar het oostelijke rijk bleef nog duizend jaar in een of andere vorm bestaan voordat het in de jaren 1400 door het Ottomaanse rijk werd overweldigd.

Overexpansie en militaire overbesteding

Op zijn hoogtepunt strekte het Romeinse rijk zich uit van de Atlantische Oceaan tot aan de rivier de Eufraat in het Midden-Oosten, maar zijn grootsheid kan ook zijn ondergang zijn geweest. Met zo’n groot gebied te besturen, werd het rijk geconfronteerd met een administratieve en logistieke nachtmerrie. Zelfs met hun uitstekende wegennet waren de Romeinen niet in staat om snel of effectief genoeg te communiceren om hun bezittingen te beheren. Rome had moeite om voldoende troepen en middelen bijeen te brengen om zijn grenzen te verdedigen tegen lokale opstanden en aanvallen van buitenaf, en tegen de tweede eeuw was keizer Hadrianus gedwongen om zijn beroemde muur in Brittannië te bouwen, alleen maar om de vijand op afstand te houden. Terwijl steeds meer geld werd besteed aan het militaire onderhoud van het rijk, werd de technologische vooruitgang afgeremd en raakte de civiele infrastructuur van Rome in verval.

Overheidscorruptie en politieke instabiliteit

Als Rome alleen al door zijn omvang moeilijk te besturen was, werd het probleem alleen maar vergroot door ineffectief en inconsistent leiderschap. Keizer zijn was altijd al een bijzonder gevaarlijke baan geweest, maar tijdens de tumultueuze tweede en derde eeuw werd het bijna een doodvonnis. Burgeroorlogen dreven het rijk in chaos, en in een tijdsbestek van slechts 75 jaar namen meer dan 20 mannen de troon over, meestal na de moord op hun voorganger. De Praetoriaanse Garde – de persoonlijke lijfwachten van de keizer – vermoordde en installeerde naar believen nieuwe vorsten, en veilde zelfs een keer de plek aan de hoogste bieder. De politieke verrotting strekte zich ook uit tot de Romeinse Senaat, die er niet in slaagde de excessen van de keizers te temperen door zijn eigen wijdverspreide corruptie en incompetentie. Naarmate de situatie verslechterde, nam de burgerzin af en verloren veel Romeinse burgers het vertrouwen in hun leiderschap.

De komst van de Hunnen en de migratie van de Barbaarse stammen

De aanvallen van de Barbaren op Rome waren deels het gevolg van een massale migratie die werd veroorzaakt door de invasie van de Hunnen in Europa aan het eind van de vierde eeuw. Toen deze Euraziatische krijgers door Noord-Europa trokken, dreven zij vele Germaanse stammen naar de grenzen van het Romeinse Rijk. De Romeinen stonden leden van de Visigotische stam met tegenzin toe om ten zuiden van de Donau over te steken naar het veilige Romeinse grondgebied, maar zij behandelden hen met extreme wreedheid. Volgens de historicus Ammianus Marcellinus dwongen Romeinse ambtenaren de uitgehongerde Goten zelfs om hun kinderen als slaven te verkopen in ruil voor hondenvlees. Door de Goten te brutaliseren, creëerden de Romeinen een gevaarlijke vijand binnen hun eigen grenzen. Toen de onderdrukking te zwaar werd, kwamen de Goten in opstand en verpletterden uiteindelijk een Romeins leger en doodden de Oostelijke Keizer Valens tijdens de Slag bij Adrianopel in 378 na Christus. De geschokte Romeinen sloten een dunne vrede met de barbaren, maar de wapenstilstand werd in 410 verbroken, toen de Gothische koning Alaric naar het westen trok en Rome plunderde. Door de verzwakking van het Westerse Rijk konden Germaanse stammen als de Vandalen en de Saksen de grenzen oversteken en Brittannië, Spanje en Noord-Afrika bezetten.

Christendom en het verlies van traditionele waarden

Het verval van Rome ging hand in hand met de verspreiding van het Christendom, en sommigen hebben beweerd dat de opkomst van een nieuw geloof heeft bijgedragen aan de val van het Rijk. Het Edict van Milaan legaliseerde het Christendom in 313, en later werd het de staatsgodsdienst in 380. Deze decreten maakten een einde aan eeuwen van vervolging, maar zij kunnen ook het traditionele Romeinse waardensysteem hebben uitgehold. Het christendom verdrong de polytheïstische Romeinse godsdienst, die de keizer als een goddelijke status beschouwde, en verplaatste ook de aandacht van de glorie van de staat naar een enkele godheid. Ondertussen gingen pausen en andere kerkleiders een steeds grotere rol spelen in politieke aangelegenheden, waardoor het bestuur nog ingewikkelder werd. De 18e-eeuwse historicus Edward Gibbon was de beroemdste voorstander van deze theorie, maar zijn opvatting is sindsdien alom bekritiseerd. Hoewel de verspreiding van het Christendom een kleine rol kan hebben gespeeld in het beteugelen van de Romeinse burgerzin, stellen de meeste geleerden nu dat de invloed ervan verbleekt in vergelijking met militaire, economische en bestuurlijke factoren.

Verzwakking van de Romeinse legioenen

Het grootste deel van zijn geschiedenis was Rome’s leger de afgunst van de oude wereld. Maar tijdens het verval begon de samenstelling van de eens zo machtige legioenen te veranderen. Keizers als Diocletianus en Constantijn konden niet genoeg soldaten uit de Romeinse burgerij rekruteren en begonnen buitenlandse huurlingen in te huren om hun legers te ondersteunen. De gelederen van de legioenen groeiden uiteindelijk met Germaanse Goten en andere barbaren, zozeer zelfs dat de Romeinen het Latijnse woord “barbarus” begonnen te gebruiken in plaats van “soldaat”. Hoewel deze Germaanse gelukssoldaten felle krijgers bleken te zijn, waren zij ook weinig of niet loyaal aan het rijk, en hun op macht beluste officieren keerden zich vaak tegen hun Romeinse werkgevers. In feite hadden veel van de barbaren die de stad Rome plunderden en het Westelijke Rijk ten val brachten, hun militaire strepen verdiend in dienst van de Romeinse legioenen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *