Romeinse rechtspleging, lang evoluerend systeem gebruikt in de Romeinse rechtbanken, dat in zijn latere stadia de basis vormde voor de moderne rechtspleging in landen met burgerlijk recht. Er waren drie belangrijke, elkaar overlappende ontwikkelingsfasen: de legis actiones, die dateert van het wetboek van de 5e eeuw v. Chr. bekend als de Twaalf Tafelen tot het einde van de 2e eeuw; het formulariumsysteem, van de 2e eeuw v. Chr. tot het einde van de Klassieke periode (3e eeuw n. Chr.); en de cognitio extraordinaria, in gebruik tijdens de post-Klassieke periode.
De procedure onder de legis actiones was verdeeld in verschillende stappen. Eerst benaderde de eiser de gedaagde in het openbaar en riep hem op om naar de rechtbank te komen. Weigerde hij, dan kon hij daar met geweld heen worden gebracht. Het proces zelf bestond uit twee delen. Het eerste deel was een preliminaire zitting voor een magistraat, die besliste of er een geschil bestond en, zo ja, wat dat geschil inhield. Elke stap in deze procedure was uiterst formeel. Als een van de partijen de verkeerde woorden gebruikte, kon zij de zaak verliezen. Nadat de geschilpunten waren afgebakend en de zekerheden waren vastgesteld, kwamen beide partijen een judex overeen, die noch een advocaat noch een magistraat was, maar een vooraanstaande leek, om de zaak te berechten. De procedure voor de judex was informeler: advocaten voerden het woord en getuigden, en vaak verschenen er getuigen. De judex nam een beslissing, maar was niet bevoegd om die uit te voeren. Als de gedaagde weigerde de boete te betalen of binnen een bepaalde termijn terug te betalen, kon hij met geweld voor de magistraat worden gebracht.
Tijdens de latere republiek, toen de zaken complexer werden, werd het noodzakelijk de zaken die aan de judex moesten worden voorgelegd op schrift te stellen, hetgeen leidde tot het formulariumsysteem, waarbij de gedaagde nog steeds door de eiser werd opgeroepen om voor de rechter te verschijnen; het proces bestond nog steeds uit twee delen, maar de magistraat had meer macht om te bepalen of de zaak naar de judex zou gaan.
Onder de cognitio extraordinaria werd veel meer macht in handen gelegd van de magistraat en de rechtbanken. De dagvaarding werd door de rechtbank uitgebracht, het proces werd uitsluitend voor de magistraat gehouden, en de rechtbank werd verantwoordelijk voor de uitvoering van het vonnis. Bovendien kwam er een systeem van hoger beroep. Zo raakte de staat betrokken bij de rechtspraak en de handhaving van zijn rechtsregels op een manier die vergelijkbaar is met die van moderne Europese staten.